ECLI:NL:RBDHA:2024:5254
Rechtbank Den Haag
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de ontnemingsprocedure
Op 12 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag in de zaak met parketnummer 09/842263-18 een ontnemingsvonnis gewezen. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie behandeld, die strekte tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde op een bedrag van € 0,10. De zitting vond plaats op 1 april 2019 voor regie en op 29 maart 2024 voor de inhoudelijke behandeling. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie, mr. S. van Dongen, gevorderd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering. Dit standpunt was gebaseerd op het feit dat de intentie om een ontnemingsvordering aan te brengen nooit aanwezig is geweest, en dat de vordering enkel om administratieve redenen was ingediend in verband met conservatoir beslag.
De verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. R.A.C. Frijns, heeft geen inhoudelijk standpunt ingenomen over de vordering van het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft de beleidsvrijheid van het Openbaar Ministerie gerespecteerd en geconcludeerd dat er geen strafrechtelijk belang gediend is met de voortzetting van de ontnemingsprocedure. De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet voortzetten van de ontnemingsprocedure niet in strijd is met de beginselen van een goede procesorde.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van griffier mr. A.C. Veltink.