ECLI:NL:RBDHA:2024:5251
Rechtbank Den Haag
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de ontnemingsprocedure
Op 12 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een ontnemingszaak met parketnummer 09/842264-18. De zaak betreft de vordering van het Openbaar Ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde, geboren in 1961. De zittingen vonden plaats op 1 april 2019 en 29 maart 2024. Tijdens de zitting op 29 maart 2024 heeft de officier van justitie, mr. S. van Dongen, gevorderd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering. De officier stelde dat de vordering enkel om administratieve redenen was ingediend, in verband met conservatoir beslag, en dat er nooit de intentie was om een ontnemingsvordering aan te brengen. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. R.A.C. Frijns, heeft geen inhoudelijk standpunt ingenomen over de vordering.
De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie beoordeeld met de nodige terughoudendheid, in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad. De rechtbank concludeert dat er geen strafrechtelijk belang gediend is met de voortzetting van de ontnemingsprocedure. Daarom heeft de rechtbank besloten om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van griffier mr. A.C. Veltink.