ECLI:NL:RBDHA:2024:525

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
NL24.578
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 16 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 16 november 2023 op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die stelt dat hij niet de Gambiaanse maar de Amerikaanse of Franse nationaliteit heeft, betoogt dat er geen zicht op uitzetting naar Gambia is. De rechtbank oordeelt dat dit betoog niet slaagt, aangezien eiser tijdens de ophouding heeft verklaard Gambiaans te zijn en een Gambiaanse identiteitskaart te bezitten. De staatssecretaris heeft terecht een procedure tot afgifte van een laissez-passer opgestart bij de Gambiaanse autoriteiten.

Daarnaast wordt het argument van eiser dat de staatssecretaris niet voortvarend genoeg handelt in de uitzettingsprocedure verworpen. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris op meerdere momenten bij de Gambiaanse autoriteiten heeft geïnformeerd naar de status van de aanvraag. Eiser heeft ook verzocht om een lichter middel dan bewaring, maar de rechtbank oordeelt dat hij dit niet heeft onderbouwd. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat er geen aanleiding is om deze op te heffen of te wijzigen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.578

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. de Schutter),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel is opgelegd op 16 november 2023.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel eerder getoetst. Op dit beroep is beslist bij uitspraak van 5 december 2023. [1]
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft daarop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 11 januari 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op een zitting zal worden behandeld. [2]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [3]
4.1.
Uit de uitspraak van 5 december 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 28 november 2023) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
5. Eiser betoogt dat zicht op uitzetting naar Gambia ontbreekt. Hij stelt dat hij niet de Gambiaanse, maar de Amerikaanse of Franse nationaliteit heeft. De lopende aanvraag om een laissez-passer bij de Gambiaanse autoriteiten biedt voor hem daarom geen zicht op uitzetting.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. Tijdens de ophouding voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring heeft eiser verklaard te zijn geboren in Gambia en de Gambiaanse, Franse en Amerikaanse nationaliteit te bezitten. Eiser heeft ook verklaard dat hij een Gambiaanse identiteitskaart had en dat hij nooit documenten van de Amerikaanse of Franse autoriteiten heeft gekregen. [4] Verder heeft de regievoerder een kopie van een Gambiaanse stempas gevonden op de telefoon van eiser. [5] Onder deze omstandigheden heeft de staatssecretaris terecht aanleiding gezien om bij de Gambiaanse autoriteiten een procedure tot afgifte van een laissez-passer op te starten. Het enkele feit dat eiser nu stelt dat hij (alleen) de Amerikaanse of Franse nationaliteit heeft, maakt dat niet anders, temeer omdat eiser niet heeft onderbouwd één van beide nationaliteiten te bezitten.
Werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting?
6. Het betoog van eiser dat de staatssecretaris sinds het indienen van de aanvraag om een laissez-passer op 23 november 2023 niet meer bij de Gambiaanse autoriteiten heeft geïnformeerd over de status daarvan, slaagt niet. Uit de voortgangsrapportage blijkt immers dat de staatssecretaris op 12 december 2023 en 2 januari 2024 bij de Gambiaanse autoriteiten heeft gerappelleerd. Daarnaast heeft de staatssecretaris op 19 december 2023 nog een vertrekgesprek met eiser gevoerd. De staatssecretaris werkt daarom voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser.
Moet de staatssecretaris overgaan tot toepassing van een lichter middel?
7. Eiser betoogt tot slot dat de staatssecretaris moet overgaan tot toepassing van een lichter middel dan de bewaring. Eiser heeft een vriendin bij wie hij kan verblijven. Daarom kan de staatssecretaris ook volstaan met een meldplicht en hoeft eiser niet in bewaring te worden gesteld.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat eiser, net als in het eerste beroep tegen deze bewaringsmaatregel, slechts heeft gesteld – maar niet heeft onderbouwd – dat hij een vriendin heeft. [6] Alleen al daarom had de staatssecretaris geen aanleiding hoeven zien om tot toepassing van een lichter middel over te gaan. Los echter nog daarvan volgt uit de (rechtmatig bevonden) maatregel van bewaring een risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. Het feit dat eiser een vriendin heeft bij wie hij kan verblijven en dat daarom een meldplicht zou kunnen volstaan, doet aan dat onttrekkingsrisico op zichzelf genomen niet af. Bovendien legt eiser daarmee niet uit waarom het onttrekkingsrisico inmiddels zou zijn afgenomen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
8. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor het voortduren van deze maatregel niet is voldaan. [7]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De staatssecretaris hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 5 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19109.
2.Dit is mogelijk op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
3.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
4.Zie het proces-verbaal van ophouding (M105-A) van 16 november 2023, p. 3.
5.Zie het verslag van het vertrekgesprek van 21 november 2023, p. 2.
6.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 5 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19109, r.o. 8.1.
7.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.