ECLI:NL:RBDHA:2024:5242

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
09/842263-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en witwassen van veilingkarren en buxusplanten

Op 12 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal en witwassen. De verdachte, geboren in 1972 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van het wegnemen van aluminium veilingkarren van Royal Flora Holland in de periode van 1 februari 2018 tot en met 20 juni 2018. Daarnaast werd hem verweten dat hij in de periode van 22 maart 2017 tot en met 29 maart 2017 buxusplanten had verworven, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit een misdrijf. De rechtbank heeft het onderzoek gehouden op de terechtzittingen van 1 april 2019 en 29 maart 2024, waarbij de officier van justitie mr. S. van Dongen en de raadsman mr. R.A.C. Frijns betrokken waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de diefstal van de veilingkarren, onder andere door de bekennende verklaring van de verdachte en de verklaringen van getuigen. De verdachte had de karren inleveren bij een sloperij, wat door getuigen werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal in vereniging en dat hij ook schuldig was aan witwassen van de buxusplanten, gezien zijn kennis van de bloemen- en plantenhandel. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 90 dagen, waarvan 71 dagen voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte schadevergoeding moest betalen aan de benadeelde partijen, Royal FloraHolland en [bedrijfsnaam 2] B.V.

De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere straf werd afgewezen, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet meer in staat was om zich aan strafbare feiten schuldig te maken, gezien zijn proactieve houding in de penitentiaire inrichting en zijn inzet voor re-integratie.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/842263-18, 09/827181-17 (ttz.gev.) en 10/147891-17 (tul)
Datum uitspraak: 12 april 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats]
op dit moment uit anderen hoofde gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats inrichting] te [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 1 april 2019 (regiezitting) en 29 maart 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van Dongen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. R.A.C. Frijns naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2018 tot en met 20 juni 2018 te Honselersdijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 1084, althans een groot aantal, aluminium veilingkarren, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Royal Flora Holland, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
2.
ter berechting gevoegd (09/827181-17):
hij op of omstreeks 29 maart 2017, althans op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 22 maart 2017 tot en met 29 maart 2017, te Veen, gemeente Aalburg en/of te Giessen, gemeente Woudrichem, althans in Nederland en/of te Moeskroen, althans in België, (een) voorwerp(en), te weten een of meer kar(ren) met buxusplanten, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van (een) voorwerp(en), te weten een of meer kar(ren) met buxusplanten gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 21 maart 2017 tot en met 29 maart 2017 te Hazerswoude Dorp, gemeente Alphen aan den Rijn en/of te Veen, gemeente Aalburg en/of te Giessen, gemeente Woudrichem, in elk geval in Nederland, een goed te weten 20, althans een of meer kar(ren) met buxussen heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/deze goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit en het onder feit 2 ten laste gelegde witwassen. Op specifieke standpunten zal – voor zover relevant – hierna worden ingegaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van het onder feit 2 ten laste gelegde witwassen in verband met het ontbreken van opzet dan wel schuld. Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde heeft de raadsman gesteld dat de ten laste gelegde periode moet worden ingekort tot medio mei 2018 tot en met 27 juni 2018, de dag van aanhouding. Op specifieke verweren zal – voor zover relevant – hierna worden ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank zal voor het onder 1 ten laste gelegde met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk (grotendeels) bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. Ten aanzien van de ten laste gelegde periode zal de rechtbank een aanvullende bewijsoverweging geven.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018161032, van de politie eenheid Den Haag, district Westland - Delft, basisteam Westland, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 375).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1.
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 29 maart 2024;
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] , namens Royal FloraHolland, opgemaakt op 18 juni 2028 (p. 55 t/m 58, inclusief bijlagen p. 59 t/m 113);
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 22 juni 2018 (p. 139 t/m 142, inclusief bijlagen p. 143 t/m 158);
4.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 28 juni 2018 (p. 199-201, inclusief bijlagen p. 202 t/m 212);

5.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 3 juli 2018 (p. 285);

6.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 3 juli 2018 (p. 286, inclusief bijlagen p. 288 t/m 294);
7.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 3 juli 2018 (p. 295-296, inclusief bijlagen p. 297-298);

8.Het proces-verbaal bevindingen, opgemaakt op 3 oktober 2018 (p. 367 t/m 370);

9.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , op 1 juli 2019 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier;
10.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , op 1 juli 2019 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier.
Aanvullende bewijsoverweging
Ten aanzien van de ten laste gelegde periode merkt de rechtbank op dat er - anders dan de verdediging heeft betoogd - voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor een bewezenverklaring van de gehele ten laste gelegde periode. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Op grond van de aangifte van [aangever 1] (namens Royal FloraHolland) in combinatie met de historische telefoongegevens van de verdachte, is volgens de rechtbank komen vast te staan dat de verdachte al geruime tijd voor de melding bij de beveiliging op 30 april 2018 bij FloraHolland kwam. Zo heeft [aangever 1] verklaard dat een logistiek medewerker de verdachte op 30 april 2018 herkende, omdat de verdachte al eerder was aangesproken op het terrein en destijds om zijn legitimatiebewijs was gevraagd. Ook had de desbetreffende logistiek medewerker de verdachte al vaker, dus voor 30 april 2018, dezelfde handelingen zien uitvoeren, te weten het parkeren van een kleine witte vrachtwagen bij een dok en vervolgens het inladen van 12 stapelwagens zonder slotplaten. Deze verklaring vindt steun in het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de historische telefoongegevens van de verdachte, waaruit blijkt dat de telefoon van de verdachte in de periode van 1 januari 2018 t/m 27 juni 2018 ten minste 100 keer de zendmast aan de Middelbroekweg in Naaldwijk heeft uitgestraald, daar waar Royal FloraHolland gevestigd is.
Bovendien heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij, nadat hij de veilingkarren had weggenomen, de veilingkarren afwisselend met de medeverdachte inleverde bij Sloperij [bedrijfsnaam 1] B.V., gevestigd aan de [adres 1] te [plaats 2] . Uit de historische telefoongegevens van de verdachte blijkt dat zijn telefoon voor het eerst uitstraalde op de [straatnaam] te [plaats 2] op 28 februari 2018. Getuige [getuige 2] , die werkzaam is bij sloperij [bedrijfsnaam 1] , heeft vervolgens bij de politie verklaard dat er vanaf eind februari 2018 voor het eerst veilingkarren werden ingeleverd bij de sloperij. Getuige [getuige 1] , ook werkzaam bij de sloperij, heeft verklaard dat de sloperij bij de eerste inlevermomenten van de veilingkarren een emballagegewicht van 40 kilogram heeft gehanteerd. Dit komt overeen met de gegevens uit het inkoopregister, waaruit blijkt dat er medio februari 2018 drie inlevermomenten zijn geweest met een emballagegewicht van 40 kilogram. Getuige [getuige 1] heeft verder verklaard dat er vanaf het derde inlevermoment een vast emballagegewicht is vastgesteld. Volgens [getuige 1] werd het emballagegewicht vastgesteld op 18 kilogram per kar, wat bij het inleveren van 12 veilingkarren neerkwam op een totaal emballagegewicht van 216 kilogram en bij het inleveren van een dubbele lading (24 veilingkarren) op 432 kilogram. Deze tijdlijn komt overeen met de gegevens uit het inkoopregister, waaruit blijkt dat er vanaf 8 maart 2018 inlevermomenten zijn met een emballagegewicht van 216 kilogram en later ook 432 kilogram. Dat de leveringen met de emballagegewichten van 216 en 432 kilogram zijn toe te schrijven aan de verdachte, vindt tevens steun in het feit dat zowel [getuige 2] als [getuige 1] hebben verklaard dat het vaststellen van een vast emballagegewicht niet gebruikelijk is en daarom juist kenmerkend is voor de inlevermomenten van de verdachte en/of zijn medeverdachte.
Gelet op het feit dat de verdachte steeds 12 of 24 veilingkarren naar de sloperij heeft gebracht, wat overeenkomt met een emballage van 216 kilo en 432 kilo, in combinatie met het feit dat de telefoon van de verdachte vanaf januari 2018 heeft uitgestraald in Naaldwijk en vanaf eind februari in de omgeving van de sloperij, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte vanaf januari 2018 zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de veilingkarren bij Royal FloraHolland.
De rechtbank gaat niet mee in het door de verdediging gevoerde verweer dat het inkoopregister van de sloperij als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt omdat de sloperij een dubieuze onderneming is. Uit het proces-verbaal van de analyse van het inkoopregister blijkt immers dat de sloperij de wegingen nauwkeurig heeft bijgehouden. Ook heeft de raadsman geen concrete argumenten naar voren gebracht waaruit blijkt dat de weergegeven wegingen onjuist zijn.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal van de Districtsrecherche Alphen aan den Rijn – Gouda, getiteld ‘Zaakdossier Onderzoek “Geel” (onderzoek: Geel / DH7R017066; onderzoeksnummer: DH7R017066), met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 554).
1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 29 maart 2024, voor zover inhoudende:
Ik heb meerdere planten gekocht van een sjacheraartje. Ik heb hem daarna nooit meer gezien. Ik heb 25 jaar in de planten gezeten, dus ik kende hem goed.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 25 maart 2017, voor zover inhoudende (p. 68-69):
Op vrijdag 24 maart 2017, kreeg ik tezamen met collega [naam 1] het verzoek van collega's [naam 2] en [naam 3] om mee te rijden naar de [adres 2] te [plaats 3] . Achter op het terrein zag ik een witte Volkswagen Golf geparkeerd staan met de klep van de kofferbak open. Ik zag vervolgens dat er tussen twee vrachtauto’s en een oplegger een man, later genoemde verdachte [verdachte] , kwam aangelopen. Ik keek tussen de vrachtauto en de oplegger door en zag dat er meerdere plantenkarren stonden met planten erop. Collega [naam 2] heeft foto's gemaakt van de aangetroffen planten en doorgestuurd naar de collega’s in Den Haag.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 26 maart 2017, voor zover inhoudende (p. 122, inclusief bijlage p. 142):
Op zondag 26 maart 2017 ontving ik van collega [naam 2] van politie eenheid Zeeland-West-Brabant 47 foto's. Deze foto's zijn op verzoek van politie Gouda gemaakt van een partij in beslag genomen planten. Dit om de foto’s aan verschillende aangevers te laten zien of zij hun gestolen planten konden herkenden. Deze foto's heb ik genummerd van foto nummer l tot foto nummer 47.
4.
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] , opgemaakt op 24 maart 2017, voor zover inhoudende (p. 196-197, inclusief bijlage p. 198):
Op dinsdag 21 maart 2017, bevond ik mij bij mijn bedrijf " [bedrijfsnaam 2] ". Dit bedrijf bevindt zich op de [adres 3] te Hazerswoude-Dorp. Ik had 26 karren klaargezet, met op elke kar 360 buxussen. Nadat ik het pand verliet, heb ik de schuifdeuren van de opslagruimte op slot gedaan door middel van een kettingslot. Ik heb de ruimte afgesloten en onbeschadigd achtergelaten. Op woensdag 22 maart 2017, kwam ik bij de [bedrijfsnaam 2] . Ik liep naar de opslagruimte toe en ik zag dat het slot wat normaal op slot zit, nu open was. Ik zag dat het slot open was geknipt. Ik opende de deuren en ik zag dat er nog maar een aantal karren stonden. Ik zag dat er in totaal 20 karren weg waren, en dus in totaal 7000 buxussen. De bestelling was dus gestolen.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [naam 4] op 29 maart 2017, voor zover inhoudende (p. 199, inclusief bijlagen p. 200 t/m 203):
Op woensdag 29 maart 2017 te 16:00 uur werd ik gebeld door aangever [aangever 2] . Hij vertelde mij dat hij zojuist gebeld was door een man uit België van het bedrijf [bedrijfsnaam 4] . Hij had een kar met buxus gekocht en nu zag hij een bericht over een diefstal van een grote partij buxus planten. Hij had de code van de plantenbakken bekeken en vervolgens telefonisch contact gezocht met het bedrijf [bedrijfsnaam 2] . Er zijn door de man foto's gemaakt van de kar met planten en verstuurd naar [aangever 2] . Hierop herkende [aangever 2] de buxus voor 100% als zijnde zijn buxus. Hij herkende ze aan de code die op de potten staat. Deze code is namelijk specifiek vanuit het bedrijf bedoeld voor de Intratuin. Code eindigt op 36. De man uit België verklaarde aan [aangever 2] dat hij de kar had gekocht van [verdachte] . Hierop heb ik telefonisch contact gezocht met Famiflora. Ik sprak met een man. Ik vroeg hem of het klopte dat hij een kar met buxus had gekocht. Ik hoorde de man zeggen dat dit inderdaad waar was en dat hij er daarna pas achter was gekomen dat de buxus gestolen was. Ik vroeg hem of hij wist wie de buxus aan hem had verkocht. Ik hoorde de man zeggen dat hij de kar met buxus had gekocht van [verdachte] . Ik vroeg hem wanneer [verdachte] bij hem langs was geweest met de buxusplanten. Ik hoorde de man zeggen dat hij net was geweest, een uur geleden.
6.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , opgemaakt op 12 mei 2017, voor zover inhoudende (p. 204/205):
Op maandag 8 mei 2017 of dinsdag 9 mei 2017 werd ik gebeld door [naam 5] van [bedrijfsnaam 3] . Ik hoorde dat hij mij vertelde dat de buxussen bij [naam 6] in [plaats 4] stonden. Dit had [naam 5] van [naam 6] zelf gehoord. [naam 6] was met een tray buxussen bij [naam 5] geweest om te vragen of hij interesse had in de buxussen. Vandaar dat [naam 5] aansloeg op de buxussen en contact met mij heeft. Vanmiddag, vrijdag 12 mei 2017, kwam [naam 6] zelf naar mij toe. [naam 6] kwam aan mij vragen of ik buxussen kwijt was. Ik heb dit bevestigd en ik wist gelijk dat hij [naam 6] was. Hij verklaarde aan mij dat hij de buxussen twee weken in zijn schuur heeft gehad. Hij vertelde mij dat [verdachte] aan hem had gevraagd of hij de buxussen bij hem mocht stallen. Hij vertelde mij dat nadat de politie was geweest hij contact had gezocht met [verdachte] dat hij de buxussen moest weghalen. De buxussen zijn een dag later weggehaald.
7.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 31 maart 2017, voor zover inhoudende (p. 206, inclusief bijlage p. 212):
Op maandag 27 maart 2017 heb ik, verbalisant [naam 7] , in verband met diefstal, een
aantal genummerde foto's getoond aan aangever [aangever 2] , met de vraag of hier herkenning op was . Ik, verbalisant, heb [aangever 2] een aantal foto's getoond waarop meerdere planten en karren te zien zijn.
[aangever 2] had herkenning op:
Foto 20
- de trede, buxus planten, kwaliteit van de planten, potten, oranje/rode rand en strepen op de potten.
8.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] , opgemaakt op 29 maart 2017, voor zover inhoudende (p. 228-229):
[bedrijfsnaam 4] in Moeskroen is mijn bedrijf. Mijn bedrijf is gevestigd op het adres [adres 4] te Moeskroen. Ik doe inmiddels al 7 à 8 jaar zaken met meneer [verdachte] . Vandaag kwam hij omstreeks 14 uur aan rijden bij mijn bedrijf. Hij vroeg aan mij of ik interesse had in buxussen. Ik heb uiteindelijk een kar met planten van hem gekocht. Toen ik de planten die ik had gekocht beter bekeek zag ik dat er labels aan zaten waarvan ik wist dat die van kweker [aangever 2] uit Hazerswoude Dorp in Nederland zijn. Ik kon het zien aan de code die erop staat. Meneer [aangever 2] en ik hebben vaker zaken met elkaar gedaan. Ik had niet zo lang daarvoor een mail van hem gekregen waarin stond dat hij was bestolen van een grote hoeveelheid buxusplanten en verder deed hij het verzoek om alert te zijn mocht iemand een partij van die planten aanbieden. Ik heb vervolgens contact opgenomen met meneer [aangever 2] en heb hem verteld dat ik net een kar vol met planten van hem had gekocht van [verdachte] . Ik heb foto's van de planten gestuurd en hij bevestigde dat dit inderdaad planten van hem waren.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van de tenlastelegging merkt de rechtbank op dat zij uit het requisitoir van de officier van justitie heeft begrepen dat de ten laste gelegde schuldhelding moet worden beschouwd als een subsidiair ten laste gelegd feit. De rechtbank zal de tenlastelegging dan ook op die manier lezen, waarbij zij het ten laste gelegde witwassen aanmerkt als het primaire feit.
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Uit het proces-verbaal van aangifte van [bedrijfsnaam 2] B.V. blijkt dat er in de nacht van 21 maart 2017 op 22 maart 2017 diverse karren met buxusplanten zijn weggenomen. De kwekerij heeft de diefstal direct kenbaar gemaakt via diverse sociale kanalen, om zo andere kwekerijen op de diefstal te attenderen.
Naar aanleiding van een andere aangifte van een kwekerij, is de politie van de eenheid Zeeland-West-Brabant ter plaatse gegaan op het adres van de verdachte in [plaats 3] . Daar heeft de politie de verdachte aangetroffen, in het bijzijn van meerdere karren met diverse bloemen en planten, waaronder buxussen. Van de aangetroffen planten zijn vervolgens foto’s gemaakt en voor nader onderzoek doorgestuurd naar de politie eenheid te Den Haag.
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij de door hem op 29 maart 2017 van de verdachte aangekochte partij buxusplanten herkent als buxusplanten van [bedrijfsnaam 2] . Naar aanleiding van deze herkenning heeft de politie de foto’s van de aangetroffen karren met bloemen en planten op het terrein van de verdachte in [plaats 3] aan aangever [aangever 2] getoond. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat [aangever 2] de karren met buxusplanten op foto 20 herkent als de karren met buxusplanten die in de nacht van 21 op 22 maart 2017 zijn weggenomen bij zijn kwekerij.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de bij de verdachte aangetroffen buxusplanten zijn gestolen bij [bedrijfsnaam 2] . De buxusplanten zijn dus van misdrijf afkomstig.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verdachte dit ook wist.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij 25 jaar in de bloemen- en plantenhandel gewerkt heeft en dus precies weet hoe die wereld in elkaar zit. Hij moest dus ook weten dat die buxusplanten afkomstig waren van [bedrijfsnaam 2] . Dit was te zien aan de aanwezige labels. De rechtbank is van oordeel dat van iemand die 25 jaar in de bloemen- en plantenhandel gewerkt heeft en daardoor precies weet hoe die industrie in elkaar zit, verwacht mag worden dat hij niet zonder enig onderzoek te doen naar de herkomst, een dergelijke partij karren met buxusplanten van een – in de woorden van de verdachte - sjacheraar koopt. Deze feiten en omstandigheden duiden erop dat de verdachte moet hebben geweten dat de buxusplanten van misdrijf afkomstig waren.
Het lag op de weg van de verdachte om een verklaring te geven voor de herkomst van de buxusplanten, die erop zou kunnen duiden dat hij de buxusplanten op legale wijze heeft verkregen. Een dergelijke verklaring heeft de verdachte echter niet gegeven.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde witwassen.
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 en onder 2 primair ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 1 februari 2018 tot en met 20 juni 2018 te Honselersdijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een groot aantal, aluminium veilingkarren, toebehorende aan Royal Flora Holland;
2.
hij in de periode van 22 maart 2017 tot en met 29 maart 2017, in Nederland, althans in België, voorwerpen, te weten karren met buxusplanten, heeft verworven, voorhanden gehad
enovergedragen, terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 71 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft in de strafeis rekening gehouden met de toepassing van artikel 63 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en de forse overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). De overschrijding van de redelijke termijn heeft betrekking op beide tenlastegelegde feiten.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat moet worden volstaan met oplegging van een straf gelijk aan de duur van het voorarrest, gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten, de toepassing van artikel 63 Sr, de gevolgen die de openstaande strafzaken hebben gehad voor de verdachte en de enorm lange duur van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich naast het witwassen van karren met buxusplaten tevens schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging van een groot aantal veilingkarren van Royal FloraHolland. De verdachte heeft samen met zijn medeverdachte door het wegnemen van de veilingkarren enorme (financiële) schade aangericht en heeft die schade nog op geen enkele wijze vergoed. De verdachte heeft door zijn brutale wijze van handelen enkel en alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en heeft daarbij op geen enkele wijze respect getoond voor de belangen en eigendommen van zowel Royal FloraHolland als [bedrijfsnaam 2] . Dat de verdachte dit gedaan heeft in een sector waarin hij bekend was en daarmee misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen van anderen, rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 14 februari 2024. De verdachte is in de afgelopen jaren meerdere keren veroordeeld, waaronder voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank zal daarom in het voordeel van de verdachte rekening houden met artikel 63 Sr en in het nadeel van de verdachte dat er sprake is van recidive.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de voorafgaand aan de terechtzitting per e-mail door de raadsman verstrekte stukken van Humanitas en de penitentiaire inrichting (hierna: PI) waar de verdachte verblijft. Uit de stukken van de PI volgt dat de verdachte zich proactief opstelt, diverse cursussen volgt om zijn re-integratie zo goed mogelijk te laten verlopen en goed gedrag vertoont. De re-integratie van de verdachte wordt echter gefrustreerd doordat onderhavige zaken nog niet zijn afgedaan en er derhalve nog geen definitieve einddatum voor de verdachte bekend is. Ook uit het bericht van Humanitas blijkt dat de verdachte zich volledig inzet en openstelt voor begeleiding en hulp ten aanzien van zijn re-integratie.
Straf
Gelet op de ernst van de feiten, is als straf in beginsel alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden. De rechtbank ziet evenwel, gelet op de duur van het reeds ondergane voorarrest en het tijdsverloop waarbij de redelijke termijn ten aanzien van beide bewezenverklaarde feiten in aanzienlijke mate is overschreden, geen aanleiding om op dit moment nog een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen die hoger is dan het reeds ondergane voorarrest.
De rechtbank acht, alles afwegende, de straf zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden. De rechtbank zal aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 71 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf passend, enerzijds om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.

7.De vordering van de benadeelde partijen / de schadevergoedingsmaatregelen

Royal FloraHolland heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.100.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat volledig uit materiële schade.
[bedrijfsnaam 2] B.V. heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 7.569,60, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat volledig uit materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van Royal FloraHolland hoofdelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van € 457.620,00. In een civiele procedure is de verdachte reeds hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 657.620,00. Daarvan is € 200.000,00 voldaan door een derde. Het restant is volgens de officier van justitie toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Wat betreft de vordering van [bedrijfsnaam 2] B.V. heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze vordering kan worden toegewezen voor een bedrag van € 5.383,00. Dit is het bedrag dat op de door [bedrijfsnaam 2] B.V. overgelegde factuur staat vermeld voor onder meer ruim 6.000 buxusplanten en 516 trays, exclusief BTW.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel Royal FloraHolland als [bedrijfsnaam 2] B.V. niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering van Royal FloraHolland al is afgehandeld via de civiele weg en dat er ten aanzien van de vordering van [bedrijfsnaam 2] B.V. geen sprake is van causaal verband en dat de onderbouwing van de schade onduidelijk is.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Royal FloraHolland
Ten aanzien van de vordering van Royal FloraHolland staat vast dat de verdachte bij onherroepelijk geworden civielrechtelijk vonnis van 28 november 2018 hoofdelijk is veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 657.620,00. Uit het civiele vonnis kan worden opgemaakt dat het gaat om schade ten aanzien van 1.000 stapelwagens. Wat betreft het toegewezen bedrag is – zo blijkt uit de onderbouwing van Royal FloraHolland – € 200.000,00 voldaan door een derde, zodat een bedrag van € 457.620,00 nog openstaat.
In een civiele procedure is dus reeds een schadevergoeding toegekend ten aanzien van het bewezenverklaarde strafbare feit. De benadeelde partij heeft niet (voldoende) toegelicht in hoeverre er nu nog belang is bij behandeling van de vordering in het strafproces. Ook is onvoldoende onderbouwd of en in hoeverre er aanvullende schade is die voor toewijzing in aanmerking komt. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
Het voorgaande staat er niet aan in de weg dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd. De rechtbank zal voor het bedrag dat reeds door de civiele rechter is toegewezen, verminderd met het bedrag van € 200.000 dat reeds aan Royal FloraHolland is voldaan, de schadevergoedingsmaatregel opleggen. In het dictum wordt rekening gehouden met andere bevrijdende betalingen door de medeverdachte of door anderen.
[bedrijfsnaam 2] B.V.
Wat betreft de vordering van [bedrijfsnaam 2] B.V. geldt het volgende. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreekse schade heeft geleden door het bewezenverklaarde. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat sprake is van voldoende causaal verband. Aan de verdachte is weliswaar geen diefstal tenlastegelegd, maar het handelen van de verdachte staat naar het oordeel van de rechtbank in nauw verband met het schadeveroorzakende gronddelict (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2 februari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:976).
De rechtbank zal de vordering toewijzen voor een bedrag van € 7.569,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2017.
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 7.569,60,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 maart 2017 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [bedrijfsnaam 2] B.V.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging van 21 maart 2019 af te wijzen. De officier van justitie acht de tenuitvoerlegging, gelet op de detentie die de verdachte momenteel ondergaat en de overschrijding van de redelijke termijn, niet meer opportuun.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging, gelet op het tijdsverloop, moet worden afgewezen. Toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging is naar het oordeel van de raadsman in dit stadium niet meer opportuun.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat gelet op de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging niet meer opportuun is. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging dan ook afwijzen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 63, 311 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2 primair:
witwassen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
71 (eenenzeventig) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
De vordering van de benadeelde partij Royal FloraHolland;
verklaart de benadeelde partij Royal FloraHolland niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de partijen ieder hun eigen proceskosten dragen;
Schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van Royal FloraHolland te betalen € 457.620,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 360 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij Royal FloraHolland tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
bepaalt dat als de medeverdachte dan wel een derde de vordering deels of geheel aan de benadeelde partij of de Staat heeft betaald, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
De vordering van de benadeelde partij Out B.V.;
wijst de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [bedrijfsnaam 2] B.V. toe tot een bedrag van € 7.569,60 en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [bedrijfsnaam 2] B.V. te betalen een bedrag van € 7.569,60, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 29 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
Schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van [bedrijfsnaam 2] B.V. te betalen € 7.569,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 72 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [bedrijfsnaam 2] B.V. tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
De vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.A.M. Veraart, voorzitter,
mr. M.L. Harmsen, rechter,
mr. S. Pereth, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Veltink, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 april 2024.