ECLI:NL:GHARL:2023:976

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
21-004910-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedragen afkomstig van oplichting met gebruik van bankrekening

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor witwassen van een bedrag van € 42.600,- dat afkomstig was van oplichting. De verdachte had zijn bankrekening ter beschikking gesteld voor het ontvangen van grote geldbedragen, die hij contant opnam en aan een ander overhandigde. Het hof oordeelde dat er een nauwe relatie bestond tussen de witwasactiviteiten van de verdachte en de schade die de benadeelde partij had geleden door de oplichting. De verdachte kreeg een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij werd toegewezen tot een bedrag van € 42.600,-, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzetwitwassen, omdat hij de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij handelingen verrichtte met geld dat afkomstig was van een misdrijf. De verdachte had eerder wisselend verklaard over zijn betrokkenheid en de herkomst van het geld, maar het hof geloofde niet dat hij niet op de hoogte was van de criminele herkomst van de gelden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004910-18
Uitspraak d.d.: 2 februari 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 3 september 2018 met parketnummer 18-093767-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 13 augustus 2021, 19 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de politierechter, met uitzondering van de opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] heeft de advocaatgeneraal hoofdelijke toewijzing gevorderd tot een bedrag van € 42.600,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R. van Veen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 3 september 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van witwassen veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht weken. De politierechter heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 42.600,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Wat het overige deel van de vordering tot schadevergoeding betreft heeft de politierechter de benadeelde partij [benadeelde] nietontvankelijk verklaard in haar vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 21 juni 2017 tot en met 27 juni 2017, te [pleegplaats] , althans in Nederland 42.600 euro voorhanden heeft gehad, heeft verworven en/of omgezet en/of overgedragen, terwijl hij wist/althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsmiddelen

Het hof past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk is weergegeven. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

1. De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank van 3 september 2018, voor zover inhoudende:

Er zijn grote bedragen op mijn rekening gestort. Die heb ik er vanaf gehaald en contant
aan iemand die [persoon 1] heet, gegeven.

2. De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van het hof van 19 januari 2023, voor zover inhoudende:

Ik heb gezien dat in de omschrijving bij de overschrijvingen naar mijn bankrekening de omschrijving ‘ [omschrijving] ’ werd gebruikt. Ik wist dat het van een Nederlands persoon of bedrijf kwam, ik zag een Nederlands rekeningnummer staan.

2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 juli 2017 (pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Eenheid Noord-Nederland, district Fryslân, met nummer PL01002017184279, opgemaakt door [naam 1] , [functie] van politie), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde] :

Ik wil graag aangifte doen van oplichting. Op 15 of 16 juni 2017 werd er bij mij aangebeld op het adres [straat 1] , [plaats 1] . Ik deed de voordeur open. Een man zei in het Engels dat het torentje bovenop het dak van mijn huis begroeid was met groen groeisel en dat hij dit wel wilde schoonmaken voor € 80,-. Hij zei dat hij dit bedrag graag zwart uitbetaald wilde hebben. Ik ben hiermee akkoord gegaan. We spraken af dat hij 19 juni 2017 het torentje zou schoonmaken. Op 19 juni 2017 kwam hij mijn erf oplopen en stelde zich voor als [persoon 2] . Hij kwam heel netjes en competent over. [persoon 2] zei dat de oorzaak van de uitgroei in de voegen van het siertorentje een scheur in het zink was waardoor er vocht naar boven kwam. Hij zei dat reparatie ongeveer € 475,- zou kosten. Ik ging hiermee akkoord maar wilde niet zwart betalen. [persoon 2] heeft een contract opgesteld. Na het lezen van het contract ben ik akkoord gegaan en heb ik op 19 juni 2017 mijn handtekening onder het contract gezet. Op 20 juni 2017 zou [persoon 2] beginnen met het dak. Op 20 juni 2017 zei [persoon 2] dat een balk, boven op het dak, verrot was. Hij wilde dit voor € 5.000,- (exclusief BTW) repareren. Op 21 juni 2017 zei [persoon 2] dat er een hijskraan nodig was om de balk op het dak te krijgen. Hiervoor moest een borg van € 20.000,- betaald worden. [persoon 2] zei dat hij € 10.000,- contant wilde hebben. De andere € 10.000,- kon ik overmaken op rekeningnummer [nummer 1] op naam van [verdachte] met als omschrijving ‘ [omschrijving] ’. Op 21 juni 2017 heb ik de € 10.000,- overgemaakt op het rekeningnummer [nummer 1] . Op 22 juni 2017 zei [persoon 2] dat er een vergunning nodig was voor de kraan. Deze vergunning moest minstens één maand van te voren worden aangevraagd. Daarom was het makkelijker om een grote vrachtwagen te huren aangezien daar geen vergunning voor nodig was. Maar daarvoor moest ik wel een hogere borg betalen, namelijk nog € 12.000,- extra. Ik moest dit weer overmaken op de rekening [nummer 1] van [verdachte] . Ik had inmiddels in totaal een bedrag van € 22.000,- overgeschreven naar de bankrekening van [verdachte] (
het hof begrijpt dat aangeefster € 10.000,- op 21 juni 2017 en € 12.000,- op 22 juni 2017 heeft overgemaakt). Op 23 juni 2017 belde [persoon 2] en zei dat hij zich vergist had in de borg en dat deze € 42.000,- was in plaats van € 32.000,- en dat ik nogmaals € 10.000,- moest overmaken op de rekening van [verdachte] . Ik heb het gevraagde bedrag (
het hof begrijpt: € 10.000,-) overgemaakt. Op 27 juni 2017 werd ik gebeld door [persoon 2] . Ik vroeg [persoon 2] naar mijn borg, € 42.000,-, die ik betaald had en weer terug wilde hebben. Ik werd later die dag nogmaals gebeld door [persoon 2] . Hij vroeg mij om nogmaals € 10.600,- over te maken op de rekening van [verdachte] . Als ik dit deed, zou het volledige bedrag van € 52.600,- teruggestort worden op mijn rekening. [persoon 2] zei dat dit nodig was voor het rechtbreien van de boeken. Tot op de dag van vandaag heb ik nog geen geld ontvangen.

3. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal antwoord ING op 126ND d.d. 25 augustus 2017 (pagina 34 e.v. van het dossier van Politie Eenheid Noord-Nederland, district Fryslân, met nummer PL01002017184279, opgemaakt door [naam 1] , [functie] van politie), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [naam 1] :

In de historische gegevens van het rekeningnummer [nummer 1] op naam van
[verdachte] zag ik het volgende:
21-6-17: 10.000 euro ontvangen van [benadeelde] IBAN [nummer 2] ‘ [omschrijving] ’
21-6-17: 9.000 euro opname door pasnr 006, transactie [nummer 3] bij [bank 1]
22-6-17: 12.000 euro ontvangen van [benadeelde] IBAN [nummer 2]
22-6-17: 10.000 euro opname door pasnr 006, transactie [nummer 4] bij [bank 1]
23-6-17: 10.000 euro ontvangen van [benadeelde] IBAN [nummer 2]
23-6-17: 10.000 euro opname door pasnr 006, transactie [nummer 5] bij [bank 2]
28-6-17: 10.600 euro ontvangen van [benadeelde] IBAN [nummer 2] ‘ [omschrijving] ’
28-6-17: l0.000 euro opname door pasnr 006, transactie [nummer 6] bij [bank 2] .
Overweging met betrekking tot het bewijs
Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan opzet- dan wel schuldwitwassen van een geldbedrag. In eerste aanleg en in hoger beroep heeft verdachte erkend dat hij zijn bankrekening ter beschikking heeft gesteld, dat er grote bedragen naar zijn bankrekening werden overgemaakt, dat hij deze bedragen vervolgens contant heeft opgenomen en aan een ander heeft afgegeven. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. De raadsman heeft in eerste aanleg en in hoger beroep betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde opzet- en schuldwitwassen. Verdachte wist niet en had niet redelijkerwijs hoeven te vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting van het hof op het standpunt gesteld dat het verweer van de verdediging moet worden verworpen en dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het hof stelt op grond van het dossier, de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Geldbedragen van misdrijf afkomstig
Het hof stelt vast dat door aangeefster [benadeelde] op 21, 22, 23 en 28 juni 2017 een totaalbedrag van € 42.600,- is overgemaakt naar de bankrekening van verdachte. Deze overboekingen zijn tot stand gekomen doordat aangeefster door onbekend gebleven personen is opgelicht. Aangeefster heeft hiervan ook aangifte gedaan. De bedragen die door aangeefster zijn overgemaakt zijn steeds diezelfde dag nog (grotendeels) contant opgenomen door verdachte. Er is in totaal een bedrag van € 39.000,- opgenomen bij twee verschillende pinautomaten/banken in [pleegplaats] . Vervolgens heeft verdachte de gepinde geldbedragen steeds afgegeven aan iemand die hij kende als ‘ [persoon 1] ’. Gelet op het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat de bedragen die door aangeefster [benadeelde] zijn overgemaakt naar verdachte en vervolgens zijn opgenomen door verdachte van misdrijf (oplichting) afkomstig zijn.
Wetenschap verdachte
De vraag is vervolgens of verdachte wetenschap had van die criminele herkomst (opzetwitwassen) of dat hij dit redelijkerwijs had moeten vermoeden (schuldwitwassen). Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte betrokken was bij de oplichting van aangeefster of dat hij willens en wetens het geld dat afkomstig was uit dit misdrijf heeft witgewassen door geldbedragen op zijn rekening te ontvangen en deze geldbedragen grotendeels te pinnen en contant af te geven aan een ander.
Naar het oordeel van het hof heeft verdachte wel voorwaardelijk opzet gehad op het witwassen. Daartoe neemt het hof de volgende omstandigheden in aanmerking.
In de tenlastegelegde periode had verdachte een pizzeria. Naar eigen zeggen raakte verdachte steeds meer in contact met twee Engels sprekende bouwvakkers die meerdere malen bij hem kwamen eten. Verdachte kwam ze ook wel eens tegen in een naast de pizzeria gelegen café. Op een gegeven moment hebben de twee bouwvakkers verdachte om een gunst gevraagd. Ze vroegen verdachte of hij zijn bankrekening beschikbaar wilde stellen. Het geld overmaken naar de bankrekening(en) van (één van) de mannen was namelijk niet mogelijk, zo werd verdachte verteld. Omdat het een buitenlandse bankrekening betrof, zou het overmaken van het geld te lang duren. Dit zou weer tot gevolg hebben dat de bouw zou komen stil te liggen en ze hun personeel niet konden betalen. Er zou geld worden overgemaakt naar verdachtes bankrekening, waarna verdachte het geld moest pinnen en aan de mannen moest geven. Verdachte is hiermee akkoord gegaan. Verdachte heeft gezien dat het geld door een Nederlandse bankrekening van een voor hem onbekende werd overgemaakt naar zijn bankrekening. De omschrijving van de overboekingen betrof twee keer ‘ [omschrijving] ’, ook dat heeft verdachte opgemerkt. Verdachte werd door de man die hij kende als [persoon 1] gebeld wanneer het geld was overgemaakt. Verdachte werd vervolgens in bijna alle gevallen door [persoon 1] opgehaald en verdachte moest vervolgens het geld pinnen en afstaan aan [persoon 1] . In acht dagen tijd werd – verspreid over vier dagen – in totaal € 42.600,- overgemaakt en door verdachte € 39.000,- opgenomen. Het hof stelt vast dat dit tijdspad van acht dagen niet past bij de tijdsdruk die volgens verdachte reden was om zijn bankrekening te (laten) gebruiken.
Verdachte heeft verder wisselend verklaard bij de politie, bij de politierechter en op de zitting van het hof. Onder andere over de vraag hoe vaak verdachte de twee mannen eerder had gezien. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij de mannen zo’n 7 à 8 keer eerder had gezien. Op de zitting van het hof verklaarde verdachte dat hij de mannen wel 10 à 20 keer had gezien voordat verdachte door hen om een gunst werd gevraagd. Daarnaast heeft verdachte wisselend verklaard over het verschil van € 3.600,- tussen het naar hem overgemaakte en door hem opgenomen geldbedrag. Voor het eerst in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij, voordat hij het geld ging pinnen, [persoon 1] meermalen alvast € 1.000,- contant gaf. Dit was volgens verdachte afkomstig uit de kas van zijn pizzeria. Dit deed verdachte naar eigen zeggen om vertrouwen te winnen bij [persoon 1] . Op de vraag op de zitting van het hof waarom [persoon 1] verdachte niet zou vertrouwen, kon verdachte geen aannemelijke verklaring geven. Verder heeft verdachte eerst op de zitting van het hof verklaard dat hij deze contante vooruitbetalingen aan [persoon 1] met geld van de pizzeria ergens noteerde, om vervolgens op een later moment op de zitting hierop terug te komen en te verklaren dat hij het enkel in zijn hoofd bijhield. Het hof gelooft de verklaring van verdachte niet dat hij vaak, voordat hij het naar hem overgemaakte geldbedrag pinde en afgaf aan [persoon 1] , alvast € 1.000,- uit eigen zak aan [persoon 1] gaf. Verdachte heeft deze verklaring pas in hoger beroep afgelegd en niet onderbouwd met nadere (bank)gegevens. Bovendien komt het hof deze door verdachte geschetste gang van zaken geenszins logisch en aannemelijk voor. Het hof houdt het er daarom – mede op grond van de bankgegevens van verdachte – voor dat verdachte een bedrag van € 3.600,- heeft overgehouden aan zijn ten laste gelegde gedragingen. Verdachte heeft aldus binnen enkele dagen meer dan drieduizend euro verdiend aan het louter ter beschikking stellen van zijn bankrekening en het overdragen van enkele tienduizenden euro’s aan een ander.
Door onder de hiervoor geschetste omstandigheden geld te ontvangen, te pinnen en af te geven heeft verdachte naar het oordeel van het hof willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij handelingen verrichtte met geld dat afkomstig was van enig misdrijf.
Conclusie
Aldus is het hof van oordeel dat het ten laste gelegde opzetwitwassen wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte heeft het geld voorhanden gehad en overgedragen. De verweren strekkende tot vrijspraak worden verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks de periode van 21 juni 2017 tot en met 27 juni 2017 te [pleegplaats] 42.600 euro voorhanden heeft gehad en overgedragen, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen. Verdachte is weliswaar niet betrokken geweest bij de oplichting van aangeefster [benadeelde] , maar heeft door zijn handelingen in belangrijke mate bijgedragen aan het onttrekken van het geld aan het bereik van aangeefster, de rechtmatige eigenaresse van dit geld. Zijn handelingen maakten onderdeel uit van een groter geheel en betroffen de laatste schakel. Door het geld op te nemen, eindigt het spoor naar de vindplaats van het geld en wordt het aan het zicht van politie en justitie onttrokken. Bovendien heeft verdachte aan zijn handelen – blijkens zijn bankgegevens – € 3.600,- overgehouden. Ook in algemene zin geldt dat witwassen een ernstig misdrijf betreft. Witwassen leidt tot ontwrichting van het financiële en economische verkeer, omdat daarbij de criminele herkomst van gelden wordt verhuld.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 december 2022, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, zij het dat dit andersoortige feiten betroffen en niet van recente datum zijn. Tevens volgt hieruit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door de verdachte en zijn raadsman naar voren gebracht ter terechtzitting van het hof. Verdachte leeft van een uitkering en zorgt voor zijn dochtertje. Verdachte hoopt in de toekomst als beveiliger te gaan werken.
Het hof houdt tevens rekening met een reclasseringsrapportage van 18 november 2021, waaruit volgt dat verdachte volgens de reclassering een overwegend stabiel leven lijkt te leiden. De reclassering ziet geen aanknopingspunten voor het opstellen van een plan van aanpak gericht op het verminderen van recidiverisico’s en adviseert een voorwaardelijke straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
Daarnaast stelt het hof vast dat in de zaak van verdachte in hoger beroep de redelijke termijn is geschonden. De redelijke termijn in hoger beroep is gaan lopen op 5 september 2018. Als uitgangspunt geldt een termijn van twee jaren voor afdoening van de zaak in hoger beroep. Gelet op de ernst van het feit, is het hof van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis passend is. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof aan verdachte echter een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis opleggen. Deze straf is gelijk aan de vordering van de advocaatgeneraal, die bij het formuleren van de eis eveneens rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof ziet in hetgeen door de raadsman en verdachte is aangevoerd – mede gelet op de ernst van het feit – geen aanleiding om een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen, zoals door de raadsman is bepleit.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt primair € 54.700,- en subsidiair € 42.600,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 42.600,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof stelt voorop dat voor toewijzing van de vordering van de benadeelde partij sprake moet zijn van causaal verband tussen de schade en het bewezenverklaarde feit om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade heeft geleden. Bij de beantwoording van die vraag zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend. Het vereiste dat schade rechtstreeks is toegebracht door het bewezen verklaarde feit dient niet te strikt te worden uitgelegd. Niet uitgesloten is dat de schade weliswaar niet het rechtstreekse gevolg is van de bewezen verklaarde gedraging als zodanig, maar dat – gelet op de uit de bewijsvoering blijkende gedragingen van de verdachte – de door de benadeelde partij geleden schade in zodanig nauw verband staat met het bewezen verklaarde feit, dat die schade redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij door dat feit te zijn toegebracht.
In dit geval gaat het om schade die door de benadeelde partij is geleden als gevolg van de overboeking van (in totaal) € 42.600,- naar de bankrekening op naam van verdachte. De benadeelde partij heeft het geld naar deze bankrekening overgeboekt, omdat zij is opgelicht. Het handelen van verdachte staat naar het oordeel van het hof in nauw verband met het gronddelict. De oplichting slaagt pas wanneer het als gevolg daarvan overgemaakte geld – door witwashandelingen – contant opgaat in het reguliere financiële circuit, waarna het door de benadeelde partij en de financiële en justitiële autoriteiten niet meer te achterhalen is. Verdachte heeft in het geheel een onmisbare rol gespeeld, door zijn bankrekening ter beschikking te stellen voor het overmaken van grote sommen en vervolgens een substantieel deel daarvan te pinnen en over te dragen, waarbij het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn handelen betrekking had op geld afkomstig van een misdrijf. Onder deze omstandigheden neemt het hof aan dat er sprake is van een zodanig nauw verband tussen de witwasgedragingen van verdachte en het wegnemen van het geld door oplichting dat het door verdachte gepleegde witwassen rechtstreeks de door de benadeelde partij geleden schade heeft veroorzaakt tot een bedrag van € 42.600,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof ziet geen aanleiding om, zoals door de raadsman van verdachte is bepleit, dit bedrag vanwege de overschrijding van de redelijke termijn te matigen.
Voor het overige is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom voor het overige in haar vordering niet worden ontvangen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 42.600,- (tweeënveertigduizend zeshonderd euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 42.600,- (tweeënveertigduizend zeshonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 248 (tweehonderdachtenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 28 juni 2017.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. A.H. toe Laer en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 2 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.