ECLI:NL:RBDHA:2024:5163

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
NL24.11281 en NL24.11282
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben, heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen met het argument dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat zijn asielaanvraag niet goed is beoordeeld, omdat verweerder niet heeft gekeken naar de omstandigheden die zouden kunnen leiden tot onevenredige hardheid bij overdracht aan Frankrijk. Hij verwijst naar eerdere uitspraken waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de omstandigheden van de eiser voldoende moeten worden meegewogen.

De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in zijn besluit gemotiveerd is ingegaan op de zienswijze van eiser en dat de herhaling van stellingen door eiser niet voldoende is om het beroep te doen slagen. De rechtbank oordeelt dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op het interstatelijk vertrouwensbeginsel rechtvaardigen. De rechtbank wijst erop dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn medische omstandigheden en dat de vermelding van Kroatië in het besluit als een kennelijke verschrijving moet worden gezien.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er zijn mogelijkheden voor eiser om in verzet te gaan tegen de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.11281 en NL24.11282
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 14 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1992. Verweerder heeft eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat verweerder niet heeft getoetst of de door hem aangevoerde omstandigheden maken dat overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. Daarbij gaat het onder meer om de omstandigheid dat hij in Frankrijk is mishandeld, hij geen bescherming kreeg van de Franse autoriteiten en zijn medische omstandigheden. Daarnaast bevatten zowel het voornemen als het bestreden besluit standaardtekstblokken, waarbij ook nog eens Kroatië is vermeld, terwijl het hier om een Dublin Frankrijk zaak gaat. Dit maakt dat het onderzoek onvolledig is geweest en de motivering ondeugdelijk is. In dit verband wijst eiser naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 11 december 2023 [2] , waarin de rechtbank kort samengevat overweegt dat verweerder de aangevoerde omstandigheden onvoldoende kenbaar heeft betrokken bij zijn beoordeling. Ten slotte ontbreekt in het bestreden besluit het inzicht in wanneer er wel en wanneer er niet toepassing wordt gegeven aan de discretionaire bevoegdheid, terwijl de Afdeling [3] deze motivering wel eist om een schending van het verbod op willekeur te voorkomen [4] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt vast dat eisers beroepsgronden voor wat betreft het gebruik van standaard tekstblokken en de discretionaire bevoegdheid een herhaling zijn van hetgeen hij al in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht. Verweerder is in het bestreden besluit, waar het voornemen onderdeel van uitmaakt, gemotiveerd ingegaan op de zienswijze. Nu eiser niet heeft geconcretiseerd op welke wijze verweerders overwegingen de rechterlijke toets niet kunnen doorstaan, kan de enkele herhaling van deze stellingen niet slagen.
6. Ten aanzien van eisers standpunt dat zijn asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling genomen had moeten worden, overweegt de rechtbank dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder als uitgangspunt erop mag vertrouwen dat Frankrijk zich houdt aan de verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen.
7. Bij de bevoegdheid om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen, heeft verweerder veel beslissingsruimte. Daarom kan de rechtbank alleen toetsen of verweerder goed heeft gemotiveerd waarom hij in dit geval niet van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De rechtbank overweegt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat er geen aanleiding bestaat om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. In de stelling van eiser dat hij in Frankrijk werd mishandeld en dat hij geen hulp kreeg van de Franse autoriteiten ziet de rechtbank onvoldoende grond om te oordelen dat er ten aanzien van eiser sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht aan Frankrijk getuigt van onevenredige hardheid. Bovendien is niet gebleken dat klagen bij de (hogere) Franse autoriteiten voor eiser onmogelijk was of dat de Franse autoriteiten eiser niet zouden kunnen of willen helpen. Verder heeft eiser zijn medische omstandigheden niet nader onderbouwd met stukken. Ook heeft eiser onvoldoende geconcretiseerd welk belangrijk dossierstuk door verweerder lange tijd achterwege zou zijn gehouden en waarom het een probleem was dat eiser hierdoor onnodig tijdsverlies opliep. Gelet hierop is geen sprake van een vergelijkbare situatie als in de door eiser aangehaalde rechtsoverweging van de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 11 december 2023.
8. Dat op p. 3 in het bestreden besluit Kroatië wordt genoemd, terwijl Frankrijk in deze zaak akkoord is gegaan met de terugname van eiser, ziet de rechtbank als een kennelijke verschrijving. Uit de overige inhoud van het besluit blijkt namelijk overduidelijk dat het in onderhavige zaak om Frankrijk gaat. Eiser is door deze verschrijving niet in zijn belangen geschaad.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
10. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [5] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van B.C.N. van Slingerland, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2006, 200605794/1, JV
5.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.