ECLI:NL:RBDHA:2024:5145

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
C/09/664130 / FT RK 24/312 en C/09/664131 FT RK 24/313
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in het kader van schuldsanering

Op 9 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin mevrouw [naam 1] een verzoek tot voorlopige voorziening heeft ingediend. Dit verzoek was gericht tegen de verhuurders, de heer [naam 2] en mevrouw [naam 3], die op 10 april 2024 de woning van mevrouw [naam 1] wilden ontruimen. Mevrouw [naam 1] verzocht de rechtbank om de ontruiming voor zes maanden te verbieden, omdat zij zich in een bedreigende situatie bevond. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat er niet of nauwelijks een reëel begin was gemaakt met het minnelijk schuldsaneringstraject, zoals vereist onder artikel 287b van de Faillissementswet (Fw).

De rechtbank constateerde dat mevrouw [naam 1] zich pas op 5 april 2024 tot de schuldhulpverlening had gewend en dat er slechts een brief aan de schuldeisers was gestuurd waarin een moratorium werd aangevraagd. Hoewel mevrouw [naam 1] een bijstandsuitkering had verkregen, was deze onvoldoende om haar huur en andere levensonderhoudskosten te dekken. De rechtbank oordeelde dat er geen stabilisatiefase was doorlopen, wat essentieel is voor het slagen van het schuldhulpverleningstraject.

Daarnaast werd opgemerkt dat mevrouw [naam 1] aanzienlijke bedragen had ontvangen van een vennootschap waarvan zij aandeelhouder en bestuurder was, maar dat deze middelen niet waren aangewend voor het betalen van de huur. De rechtbank concludeerde dat het belang van de verhuurders, die een ontruimingstitel hadden verkregen, zwaarwegend was. Uiteindelijk werd het verzoek tot voorlopige voorziening afgewezen en werd mevrouw [naam 1] niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, omdat de benodigde stukken ontbraken.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummers: C/09/664130 / FT RK 24/312 en 664131 FT RK 24-313
beschikking op grond van artikel 287b lid 1 van de Faillissementswet van 9 april 2024
[naam 1],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
hierna: mevrouw [naam 1] ,
tegen
de heer [naam 2] en mevrouw [naam 3] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna tezamen: de verhuurders,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.
Waar deze zaak over gaat
Op 10 april 2024 wil verweerster de woning van mevrouw [naam 1] ontruimen. Hierdoor is voor mevrouw [naam 1] een bedreigende situatie ontstaan. Mevrouw [naam 1] heeft de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening uit te spreken, waarbij ontruiming van haar woning voor zes maanden wordt verboden. De rechtbank wijst het verzoek af en legt hierna uit waarom zij zo beslist. Eerst volgt informatie over het verloop van de procedure tot nu toe.

1.De procedure

1.1.
Op 5 april 2024 heeft mevrouw [naam 1] gevraagd om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287b lid 1 van de Faillissementswet (Fw). Daarbij heeft mevrouw [naam 1] ook een WSNP-verzoek ingediend.
1.2.
Het verzoek houdt in dat verweerster wordt verboden om de woning aan het adres [adres] te ( [postcode] ) Den Haag te ontruimen. Mevrouw [naam 1] huurt deze woning van de verhuurders. De ontruiming staat inmiddels gepland op
10 april 2024.
1.3.
Het verzoek tot het afgeven van de voorlopige voorziening is behandeld op de zitting van 9 april 2023. Op deze zitting verschenen:
- mevrouw [naam 1] ,
- de mevrouw S.C.A. Kooi, schuldhulpverlener bij Noordzij Bewindvoerders,
- de heer [naam 4] , medewerker gemeente Den Haag,
- de heer [naam 2] , verhuurder.

2.De beoordeling

2.1.
De voorlopige voorziening van artikel 287b Fw heeft tot doel om een soort adempauze te bereiken die de schuldenaar in staat moet stellen het minnelijk traject voort te zetten om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden te bereiken c.q. af te ronden (Kamerstukken I 2006-2007, 29 942, C, p. 5). Hieruit blijkt dat, wil artikel 287b Fw van toepassing kunnen zijn, er met het minnelijk schuldsaneringstraject een aanvang moet zijn gemaakt.
2.2.
Mevrouw [naam 1] heeft zich pas onlangs – op 5 april 2024 – tot de schuldhulpver-lening gewend. Dit maakt dat niet of nauwelijks daadwerkelijk een reëel begin kan zijn gemaakt met de schuldhulpverlening. Er is alleen nog maar een brief aan de schuld-eisers gestuurd waarin wordt vermeld dat een moratorium is aangevraagd. Weliswaar is met ingang van 5 april 2024 een bijstandsuitkering verkregen, maar gelet op de hoogte van de huur (€ 1.122,56 per maand) is deze uitkering onvoldoende om alle lasten te betalen. Er is een aanvraag voor woonkostentoeslag bij de gemeente Den Haag gedaan, maar onduidelijk is of en per wanneer deze zal worden toegekend. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat blijkens overgelegde bankafschriften mevrouw [naam 1] vanaf in ieder geval januari 2024 met enige regelmaat bedragen op haar bankrekening bijgeschreven krijgt; bedragen die variëren van € 20,- tot € 2.500,- en die zich laten optellen tot een bedrag van circa € 13.500,-. Ter zitting heeft mevrouw [naam 1] meegedeeld dat dat zij deze bedragen heeft ontvangen vanuit een vennootschap waarvan zij aandeelhouder en bestuurder is, welke vennootschap subsidie heeft ontvangen en nog steeds ontvangt.
2.3.
Niet gebleken is dus, dat een zogenaamde stabilisatiefase met succes is doorlopen. Die fase heeft onder meer ten doel het in evenwicht brengen en houden van inkomsten en uitgaven van de schuldenaar, het maximaliseren van inkomsten en het tot een minimum beperken van uitgaven. Daarbij moet uiteraard een situatie worden bereikt waarin alle lasten kunnen en zullen worden betaald en dus geen nieuwe schulden ontstaan. Het doorlopen van de stabilisatiefase is niet alleen van belang voor het slagen van het schuldhulpverleningstraject, maar ook om voldoende aannemelijk te maken dat de voor het verlenen van het moratorium vereiste stabiliteit bereikt is. Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is onvoldoende aannemelijk dat sprake is van een financieel stabiele situatie.
2.4.
De enkele mededeling dat mevrouw [naam 1] een bijstandsuitkering ontvangt en de gemeente voor betaling van de huur zal zorgen, is daarvoor onvoldoende. De verhuurders hebben bij vonnis van 5 oktober 2022 al eerder een ontruimingstitel verkregen, maar hebben daar indertijd geen gebruik van gemaakt. Mevrouw [naam 1] heeft nadien weer een huurachterstand laten ontstaan; een huurachterstand die zeer aanzienlijk is te noemen. Tot en met april 2024 bedraagt de vordering van de verhuurders € 13.682,73, te vermeerderen met rente en kosten. Sinds april 2023 is er geen enkele betaling aan de verhuurders gedaan, ook niet na het vonnis van 14 maart 2024 en ook na de op 25 maart 2024 gedane aanzegging van de ontruiming. Dit terwijl mevrouw [naam 1] blijkens de overgelegde bankafschriften wel geldbedragen heeft ontvangen. Niet duidelijk is geworden waarom die bedragen niet zijn of konden worden gebruikt om de huur te betalen.
Dit alles maakt ook dat het belang van de verhuurder – voor wie de woning een particuliere pensioenbelegging vormt – zwaar weegt. Dit bovendien omdat onvoldoende duidelijk is dat de komende periode de huur wel tijdig kan en zal worden betaald. Het is niet duidelijk of en per wanneer door de gemeente een woonkosten-toeslag zal worden toegekend, temeer nu gebleken is dat mevrouw [naam 1] bedragen van een vennootschap ontvangt en niet duidelijk is of de gemeente hiermee vóór de zitting voldoende bekend was.
2.5.
De rechtbank moet dus vaststellen dat niet of nauwelijks een reëel begin kan zijn gemaakt met het minnelijk schuldsaneringstraject. Niet is aannemelijk geworden dat op zeer korte termijn de stabilisatiefase kan worden doorlopen. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat de lopende huurtermijnen én de andere kosten van levensonderhoud volledig en tijdig kunnen en zullen worden betaald. Dit alles tezamen met het hiervoor vermelde belang van de verhuurders, maakt dat de rechtbank het verzoek tot het geven van een voorlopige voorziening zal afwijzen.
2.6.
Ten aanzien van het verzoek tot het toepassen van de wettelijke schuldsanerings-regeling wordt mevrouw [naam 1] niet-ontvankelijk verklaard, nu de daarvoor benodigde stukken als bedoeld in artikel 285 Fw ontbreken. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit verzoek aan te houden om de stukken te completeren, omdat nog geen reëel begin is gemaakt met het minnelijk schuldsaneringstraject.

3.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de verzochte voorlopige voorziening af;
- verklaart [naam 1] niet-ontvankelijk in haar verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Dit is een beslissing van mr. R. Cats, rechter, in samenwerking met A. van Groningen Schinkel, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2024.