ECLI:NL:RBDHA:2024:5046

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
NL24.13128
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

Op 10 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van eiser tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep aangetekend tegen het besluit van de staatssecretaris om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris had dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Kroatië als verantwoordelijk land voor de asielaanvraag werd aangewezen. De rechtbank heeft op 8 april 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder het beroep op het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel. Eiser stelde dat zijn aanvraag op dezelfde wijze behandeld had moeten worden als die van zijn vader, die ook in Kroatië asiel had aangevraagd. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van gelijke gevallen, omdat er in het geval van de vader geen Eurodac-treffer was, terwijl dit in het geval van eiser wel het geval was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde het besluit van de staatssecretaris.

Daarnaast heeft de rechtbank de beroepsgronden van eiser met betrekking tot artikel 11 en artikel 17 van de Dublinverordening beoordeeld. Eiser betoogde dat de staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd waarom zijn identiteit en de familierechtelijke relatie met zijn vader niet waren aangetoond. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling had genomen en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13128

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Maalsen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2024, samen met de zaak NL24.13129, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Besluit tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek op 12 oktober 2023 aanvaard.
Vertrouwensbeginsel en gelijkheidsbeginsel
4. Eiser betoogt allereerst dat het bestreden besluit in strijd is met het vertrouwens- en het gelijkheidsbeginsel. In dit verband voert eiser het volgende aan. De staatssecretaris heeft in het voornemen en in het bestreden besluit niet inzichtelijk gemaakt waarom er in de procedure van de vader van eiser geen sprake is van een Dublinprocedure, terwijl ook hij zijn vingerafdrukken heeft afgegeven in Kroatië. Om die reden heeft eiser erop mogen vertrouwen dat zijn asielaanvraag op dezelfde wijze en in dezelfde (inhoudelijke) procedure als die van zijn vader zou worden behandeld.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals de staatssecretaris op de zitting heeft toegelicht is er in het geval van eiser sprake van een Eurodac-treffer. In de procedure van de gestelde vader van eiser is deze Eurodac-treffer er niet. Omdat alleen al daarom geen sprake is van gelijke gevallen slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet. Niet is gebleken dat de staatssecretaris handelingen heeft verricht of toezeggingen heeft gedaan waaruit blijkt dat eiser erop heeft mogen vertrouwen dat in zijn geval geen Dublinprocedure gestart zou worden. Om die reden slaagt ook het beroep op het vertrouwensbeginsel niet.
Artikel 11 van de Dublinverordening
5. Eiser betoogt dat overdracht naar Kroatië in strijd is met artikel 11, onder b, van de Dublinverordening. Eiser voert aan dat de staatssecretaris niet nader heeft onderbouwd dat niet zou zijn aangetoond dat de gestelde vader van eiser daadwerkelijk zijn vader is. Zowel eiser als zijn vader hebben verklaard over hun verwantschap. Bovendien heeft de vader van eiser een paspoort overgelegd waaruit zijn identiteit blijkt. Ook heeft zijn vader uitgelegd waarom eiser onder een andere naam is geregistreerd. Eiser voert aan dat er sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 11, onder b, van de Dublinverordening, aangezien eiser en zijn vader lange tijd samen zijn geweest en eiser afhankelijk is van zijn vader sinds zijn komst naar Turkije. In dit verband verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 14 september 2021. [2] Ook betoogt eiser dat de staatssecretaris niet eerder dan in het bestreden besluit het standpunt heeft ingenomen dat de identiteit van eiser en de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn vader niet zijn aangetoond. In dit kader betoogt eiser dat ten tijde van het voornemen de beschikbare informatie hetzelfde was als die gebruikt kon worden ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. De staatssecretaris heeft zich in het voornemen enkel beperkt tot algemene overwegingen. De staatssecretaris heeft hierbij, volgens eiser, niet voldoende inzichtelijk gemaakt wat zijn standpunten waren, waardoor eiser niet de gelegenheid heeft gekregen om hier in de zienswijze op te kunnen reageren. Daarom kan de bewijslast om nu niet (enkel) bij hem neergelegd worden.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht geen toepassing heeft gegeven aan artikel 11, onder b, van de Dublinverordening. Hiertoe overweegt de staatssecretaris terecht dat eiser niet heeft aangetoond dat de gestelde vader van eiser ook daadwerkelijk zijn vader is. De rechtbank oordeelt dat er geen (authentieke) identificerende documenten zijn overgelegd die eisers identiteit onderbouwen. Het door eiser overgelegde rijbewijs is door de Koninklijke Marechaussee als vals bevonden. Voorts heeft eiser geen stukken overgelegd waaruit de familieband met zijn gestelde vader blijkt. De enkele verklaringen van eiser en zijn gestelde vader zijn daarvoor onvoldoende. Dat de staatssecretaris zich pas in het bestreden besluit op het standpunt heeft gesteld dat eisers identiteit en de familierechtelijke relatie met zijn vader niet zijn aangetoond, maakt niet dat afgeweken moet worden van het uitgangspunt dat eiser zijn identiteit en de familieband met zijn gestelde vader moet aantonen, bijvoorbeeld door de bewijslast om te draaien of te verlichten. Bovendien, al zou vast komen te staan dat de gestelde vader van eiser daadwerkelijk zijn vader is, vallen zij niet onder de definitie van gezin, zoals is bedoeld in artikel 2, onder g, van de Dublinverordening, waardoor zij geen aanspraak kunnen maken op de gezinsprocedure van artikel 11, onder b, van de Dublinverordening. Eiser stelt dat de Dublinverordening ook als doel heeft om zijn situatie onder gezin te scharen, maar heeft dit niet kunnen onderbouwen. De rechtbank ziet geen grondslag voor het betoog van eiser dat de Dublinverordening ook het doel heeft om de band tussen eiser en zijn gestelde vader onder de definitie van gezin te laten vallen. Ter zitting heeft eiser dit desgevraagd ook niet nader kunnen motiveren.
5.2.
Voor zover eiser betoogt dat het besluit onzorgvuldig is, omdat de staatssecretaris pas in het bestreden besluit zich op het standpunt stelt dat eisers identiteit en de familierechtelijke relatie met zijn vader niet zijn aangetoond, slaagt deze beroepsgrond niet. Zoals uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt, betekent een uitgebreidere motivering van de staatssecretaris in het bestreden besluit dan in het voornemen niet dat het voornemen onzorgvuldig is. [3] Het voornemen is een voorbereidingshandeling, een mededeling van feitelijke aard. Om die reden is het voornemen niet een op een rechtsgevolg gericht besluit. De staatssecretaris heeft in het voornemen voldoende gemotiveerd uiteengezet dat Kroatië, op grond van de Dublinverordening, verantwoordelijk is voor de voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
Artikel 17 van de Dublinverordening
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris het verzoek van eiser om internationale bescherming op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich zou moeten trekken. In dit verband verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 14 september 2021. Eiser voert aan dat het van belang is dat eiser naar zijn vader in Turkije is gereisd toen eiser nog jong was. Vanaf het moment van hereniging hebben eiser en zijn vader een gezin gevormd. In dat kader acht eiser het van belang dat het onbekend is waar de moeder en broers van eiser momenteel verblijven. Het enkele feit dat de vader van eiser in 2002 uit China is vertrokken had te maken met de problemen van vader in China. Op het moment dat het voor de vader van eiser mogelijk was, heeft hij de twee broers van eiser over laten komen naar Turkije. Dit was om financiële redenen niet mogelijk voor eiser. Eiser betoogt dat de gezinsband tussen eiser en zijn vader zal worden verbroken wanneer eiser terug moet naar Kroatië, omdat contact dan enkel mogelijk zal zijn op afstand. In dit verband voert eiser aan dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid en waarom er geen sprake is van onevenredige hardheid wanneer eiser terug zal moeten keren naar Kroatië.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden zoals omschreven in artikel 17 van de Dublinverordening. In dit kader stelt de staatssecretaris zich niet ten onrechte op standpunt dat eiser geen deel uitmaakt van een gezin en dat hij niet met stukken heeft onderbouwd dat zijn gestelde vader ook daadwerkelijk zijn vader is, zoals is overwogen onder 5.1. Reeds om die reden kan de verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 14 september 2021 niet slagen. Eisers gestelde vader is in 2002 alleen uit China vertrokken en hij heeft zich pas in 2014 weer bij zijn gezin gevoegd. De staatssecretaris heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat om die reden niet valt in te zien waarom Nederland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van eiser. De staatssecretaris stelt zich verder niet ten onrechte op het standpunt dat er geen sprake is van een onevenredige hardheid, omdat eiser en zijn gestelde vader contact kunnen onderhouden.

Conclusie en gevolgen

7. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond
.Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Rechtbank Den Haag, zp Den Bosch 14 september 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:10025
3.ABrvS 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4348.