ECLI:NL:RBDHA:2024:5034

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
NL24.12494
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortvarend handelen in het kader van Dublinclaim Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende persoon, was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel van bewaring was opgelegd op 7 februari 2024 op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 28 maart 2024 gesloten.

De rechtbank overweegt dat zij eerder de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring heeft getoetst en dat deze tot het moment van het sluiten van het eerdere onderzoek rechtmatig was. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld in de afhandeling van zijn Dublinclaim naar Frankrijk. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld, gezien de communicatie met de Franse autoriteiten en de stappen die zijn ondernomen om de overdracht van eiser te realiseren. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en verklaart het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.12494

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Akkas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 7 februari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en op 28 maart 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1990 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 28 februari 2024 van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. [1] Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Verweerder had sneller moeten rappelleren bij de Franse autoriteiten, nu de inbewaringstelling een vrijheidsbenemende maatregel betreft en eiser van begin af aan heeft verklaard dat hij zo snel mogelijk wil terugkeren naar Frankrijk. Hij verleent dan ook volledige medewerking aan zijn overdracht naar Frankrijk. Bovendien is hij in 2022 ook aan Frankrijk overgedragen op grond van de Dublinverordening. [2]
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld. Uit de voortgangsrapportage volgt dat verweerder op 8 februari 2024, 28 februari 2024 en 6 maart 2024 vertrekgesprekken met eiser heeft gevoerd. Verder heeft verweerder op 8 februari 2024 een claimverzoek aan Frankrijk verzonden op grond van de Dublinverordening. Op 22 februari 2024 hebben de Franse autoriteiten aan verweerder laten weten dat zij meer tijd nodig hebben om op het claimverzoek te reageren en dat zij een onderzoek hebben ingesteld naar eiser. Verweerder heeft op 13 maart 2024 een rappel naar de Franse autoriteiten verzonden. De stelling dat verweerder eerder bij de Franse autoriteiten diende te rappelleren wordt niet gevolgd. Verweerder is immers afhankelijk van de Franse autoriteiten voor de reactie op het claimverzoek en van de termijnen zoals die in de Dublinverordening zijn opgenomen. De enkele omstandigheid dat eiser in 2022 ook is overgedragen aan Frankrijk op grond van de Dublinverordening, geeft geen aanleiding voor een andere conclusie.
6. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Verordening (EU) Nr. 604/2013.