In deze zaak heeft eiseres, geboren op een onbekende datum en van Ugandese nationaliteit, op 26 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiseres heeft de staatssecretaris op 26 december 2023 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit. Vervolgens heeft zij op 15 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiseres heeft de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke gesteld en er zijn meer dan twee weken verstreken sinds deze ingebrekestelling. De wettelijke beslistermijn voor de staatssecretaris om op de aanvraag te beslissen is verstreken op 26 november 2023.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. Gelet op de jurisprudentie, waaronder ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353, legt de rechtbank een rechterlijke dwangsom op. De staatssecretaris moet binnen zestien weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekendmaken. Tevens moet de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris ook in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 437,50.