ECLI:NL:RBDHA:2024:5027

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
NL23.40162
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser wegens ongeloofwaardigheid van afvalligheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, geboren in 1991, diende op 17 november 2021 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 12 december 2023 als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 18 maart 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag niet onterecht is, omdat de verklaringen van eiser over zijn afvalligheid ongeloofwaardig worden geacht. Eiser stelt dat hij als afvallige in Algerije wordt bedreigd, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank wijst op inconsistenties in eisers verklaringen en concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen reëel risico bestaat op ernstige schade bij terugkeer naar Algerije. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt het terugkeerbesluit van de staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40162

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J. de Vries),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [datum] 1991. Hij heeft op 17 november 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 12 december 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. Bij dat besluit is eiser evenmin een reguliere vergunning of uitstel van vertrek om medische redenen verleend en is aan hem meegedeeld dat hij binnen vier weken Nederland dient te verlaten (terugkeerbesluit).
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door de gemachtigde. Namens de staatssecretaris is de gemachtigde verschenen. Ook is een tolk verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser identificeert zich al zijn hele leven niet als moslim. Als gevolg daarvan is eiser door zes mensen uit zijn geboortedorp in Algerije bedreigd. Eiser had een eigen pizzeria, die in 2016 is aangevallen door mannen met zwaarden. Die mannen hebben daarbij zijn zaak vernield. Eiser denkt dat de aanvallers zijn aangestuurd door de imam, die eiser in de gaten hield. Eiser heeft problemen in Algerije omdat hij daar als afvallige wordt beschouwd. Eiser vreest bij terugkeer dat hij vermoord zal worden door degenen die hem hebben bedreigd.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst
Afvalligheid
Toegedichte afvalligheid
5.1.
De staatssecretaris heeft relevant element 1 geloofwaardig geacht. Relevante elementen 2 en 3 zijn niet geloofwaardig geacht. Ten aanzien van relevant element 2 heeft de staatssecretaris geconcludeerd dat de verklaringen van eiser niet voldoen aan de eisen die worden gesteld aan het authentieke verhaal over de verandering van de geloofsovertuiging, hoe eiser dit heeft ervaren en wat dit persoonlijk voor hem betekent. De staatssecretaris heeft overwogen dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd op verschillende punten. Zo heeft eiser verklaard nooit in de islam te hebben geloofd, terwijl hij ook heeft verklaard dat hij rond zijn twaalfde/dertiende jaar heeft besloten om niet meer in de islam te geloven. Daarnaast heeft eiser tegenstrijdig verklaard over het lezen van de Thora en Bijbel en in hoeverre dit invloed had op zijn keuze om de islam te verlaten. Eisers verklaringen worden niet in grote lijnen geloofwaardig beschouwd. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor het voordeel van de twijfel [1] . Ten aanzien van relevant element 3 is overwogen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over iemand die uit wraak anderen zou hebben verteld over eisers afvalligheid, en aan de andere kant over iemand die dit als grap aan anderen heeft verteld. Daarnaast wordt niet ingezien waarom eiser de aanval op zijn pizzeria niet heeft onderbouwd met documenten, nu hij stelt dat hij daarvan aangifte heeft gedaan. De staatssecretaris heeft daarnaast overwogen dat uit openbare bronnen niet blijkt dat het enkel niet deelnemen aan religieuze activiteiten leidt tot mensonterende behandeling, bedreiging, mishandeling en de dood. Ook heeft eiser volgens de staatssecretaris niet aannemelijk gemaakt dat eiser bij terugkeer naar Algerije een reëel risico loopt op ernstige schade wegens (toegedichte) afvalligheid.
Gronden
6. Eiser voert aan dat hij tijdens de gehoren een authentiek verhaal heeft verteld inzake zijn afvalligheid. Eiser betoogt dat hij consistent is geweest in zijn antwoorden; hij heeft steeds aangegeven dat hij niks te maken wil hebben met de islam. Eiser heeft zijn afvalligheid met zijn neef besproken, die niet heel conservatief was. Zijn neef heeft dat nieuws uiteindelijk verspreid, wat voor eiser erg gevaarlijk was. Het heeft geleid tot een aanval op eisers pizzeria, waarbij eiser is mishandeld en zijn zaak is vernield door mannen die door de Imam waren aangestuurd. De politie heeft nauwelijks iets gedaan om eiser hiertegen te beschermen. Dit laat zien dat de Algerijnse autoriteiten niet in staat zijn om eiser te beschermen tegen medeburgers die afvalligen een lesje willen leren, aldus eiser. Volgens eiser moet zijn betoog in grote lijnen als geloofwaardig worden beoordeeld en dient hij het voordeel van de twijfel te krijgen. Eiser wijst in dit kader op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 februari 2021. [2] Eiser betoogt dat het voor hem onmogelijk is om terug te keren naar Algerije, omdat hij daar zal worden vermoord wegens zijn afvalligheid. Volgens eiser komt hij na terugkeer terecht in een situatie die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest.
Zorgvuldigheid van de gehoren
7. Eiser heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat de gehoren onzorgvuldig zijn geweest, omdat de gehoormedewerker meerdere malen dezelfde vragen stelde die op een net iets andere manier werden herhaald. Volgens eiser zorgt dit ervoor dat zijn beantwoording afwijkt en inconsistent overkomt, zodat dit hem niet zonder meer kan worden tegengeworpen. De rechtbank overweegt allereerst dat deze beroepsgrond pas ter zitting is aangevoerd en daarmee rijkelijk laat in de procedure is ingebracht. Daarbij is het opmerkelijk dat eiser dit niet al ten tijde van de correcties en aanvullingen en in het voornemen concreet naar voren heeft gebracht. Verder is de rechtbank van oordeel dat uit de gehoren voldoende blijkt dat de gehoorambtenaar op zorgvuldige, kenbare en deugdelijk wijze invulling heeft gegeven aan de samenwerkingsplicht, waarvan het voorhouden van inconsistenties in de verklaringen onderdeel uitmaakt. De rechtbank ziet verder ook geen aanleiding voor de conclusie dat het gehoor niet zorgvuldig is geweest. De rechtbank komt derhalve niet tot het oordeel dat het bestreden besluit in strijd zou zijn met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eisers betoog slaagt dus niet.
Heeft de staatssecretaris kunnen besluiten dat relevant element 2 en 3 ongeloofwaardig zijn?
Geloofwaardigheidsbeoordeling van relevant element 2
8. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat relevant element 2 ongeloofwaardig wordt geacht. Voor de geloofwaardigheidsbeoordeling maakt de staatssecretaris gebruik van de Werkinstructie 2022/3 en jurisprudentie van de Afdeling [3] . Hieruit volgt onder meer dat een vreemdeling kan verklaren over het bestaan of ontstaan van negatieve ervaringen met- of kritiek op het geloof waarmee hij is opgegroeid en de betekenis die de verandering van zijn overtuiging heeft in de sociaal-maatschappelijke en religieuze omgeving. De staatssecretaris heeft in het voornemen overwogen dat eiser inconsistent heeft verklaard over het moment waarop hij zich heeft afgewend van de islam. De rechtbank volgt de staatssecretaris op dit punt. Van belang hierbij is dat eiser eerst verklaard nooit te hebben geloofd (p. 11 nader gehoor), terwijl hij later zegt dat hij rond zijn tiende jaar (p.12 nader gehoor) is gestopt met geloven. Verderop in het gehoor zegt hij dat dit rond zijn twaalfde/dertiende jaar was (p.13). De staatssecretaris heeft deze inconsistentie naar het oordeel van de rechtbank dan ook mogen tegenwerpen aan eiser. Van eiser mag verwacht worden dat hij inzichtelijk kan maken op welke leeftijd zijn proces van de gestelde afvalligheid begon. Eiser is hierin niet geslaagd.
9. Daarnaast wordt de staatssecretaris gevolgd in zijn standpunt dat eisers verklaringen over het lezen van de Bijbel en Thora niet inzichtelijk maken waarom dat voor hem aanleiding is geweest om zich los te maken van de islam. Zoals de staatssecretaris terecht heeft overwogen, heeft eiser daarover slechts verklaard dat hij dit uit nieuwsgierigheid heeft gelezen (p.7 aanvullend gehoor). Daarnaast heeft eiser niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze deze boeken hebben bijgedragen aan de gestelde afvalligheid. Het is geloofwaardig geacht dat eiser nooit heeft deelgenomen aan religieuze rituelen. Dit is echter volgens de staatssecretaris onvoldoende om de gestelde afvalligheid geloofwaardig te achten. De rechtbank volgt de staatssecretaris op dit onderdeel.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris mogen concluderen dat eiser er niet in geslaagd is om persoonlijk en diepgaand te verklaren over het bestaan of ontstaan van negatieve ervaringen met- of kritiek op het geloof waarmee hij is opgegroeid. Ook heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat evenmin uit de verklaringen van eiser blijkt dat sprake is van een diepgewortelde innerlijke overtuiging die fundamenteel is voor eisers religieuze identiteit. Het betoog van eiser dat hij in grote lijnen een geloofwaardig verhaal heeft verteld en het voordeel van de twijfel dient te krijgen, heeft de staatssecretaris evenmin hoeven volgen. Van eiser mag verwacht worden dat hij tot op zekere hoogte kan verklaren over het proces van zijn afvalligheid. Eiser is hierin ook naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd.
Geloofwaardigheidsbeoordeling van relevant element 3
10. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat relevant element 3 ongeloofwaardig wordt geacht. De staatssecretaris heeft met behulp van werkinstructie 2022/3 beoordeeld of eiser wegens toegedichte afvalligheid gevaar loopt in Algerije. Daarbij is betrokken wat er is veranderd waardoor eiser nu als afvallige wordt beschouwd en is bezien of dit eerder tot problemen heeft geleid.
10.1.
Met de staatssecretaris overweegt de rechtbank dat uit eisers verklaringen niet duidelijk wordt hoe in Algerije bekend is geworden dat hij afvallige is. Eiser heeft aanvankelijk verklaard dat iemand genaamd [naam] in 2014 aan mensen vertelde over eisers afvalligheid. Daarna verklaart eiser dat zijn neef in 2014-2015 tegen anderen verkondigde dat eiser niet gelovig is. Dit laatste standpunt is in beroep gehandhaafd met de stelling dat dit voor eiser zeer gevaarlijk was. Echter verklaart eiser hierover in het aanvullend gehoor dat zijn neef het meer als grap vertelde en dat het niet serieus werd genomen (p. 14 aanvullend gehoor).
10.2.
Ook de gestelde problemen met de buurman en de imam zijn niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Over de imam heeft eiser eerst verklaard dat eiser de hele dag in zijn pizzeria door hem in de gaten werd gehouden. Daarna verklaarde eiser dat de imam slechts een paar keer naar de straat is gegaan waar eisers pizzeria is. Ook de gestelde aanval op de pizzeria is niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Eiser verklaart hierover zowel dat hij met een zwaard is aangevallen als dat hij snel de deur dicht deed toen dit dreigde te gebeuren. Ook heeft hij wisselend verklaard over wie de daders van de aanval waren en hoe hiervan op de hoogte raakte. In de zienswijze, noch in de beroepsgronden is ingegaan op deze inconsistenties. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris deze inconsistenties aan eiser mogen tegenwerpen. Daarbij is ook van belang dat eiser heeft verklaard dat hij aangifte heeft gedaan van de aanval en dat een aantal daders straf heeft gekregen, terwijl hij hiervan zowel tijdens de besluitvormende fase als in beroep geen bewijs heeft overgelegd.
Loopt eiser bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade?
11. De staatssecretaris heeft zich verder op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser niet te vrezen heeft voor vervolging dan wel een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser betoogt ook in dit verband dat hij bij terugkeer zal worden vermoord wegens zijn (toegedichte) afvalligheid. Daarbij heeft hij verwezen naar een uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2021 [4] , waarin sprake is van een bekering tot het christendom en een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zitting houdende te Haarlem, van 12 maart 2021 (NL21.2182), waarin de rechtbank heeft bepaald dat de staatssecretaris verder dient te motiveren waarom een atheïstische vreemdeling bij terugkeer naar Algerije geen problemen heeft te verwachten. Het betoog van eiser faalt, omdat in deze zaak van eiser zijn gestelde afvalligheid en toegedichte afvalligheid niet ten onrechte ongeloofwaardig is bevonden. Eiser wenst enkel niet deel te nemen aan religieuze activiteiten. De staatssecretaris heeft met betrekking tot het laatste deugdelijk gemotiveerd dat uit openbare bronnen niet blijkt dat het enkel niet deelnemen aan religieuze activiteiten leidt tot de door eiser genoemde mensonterende behandeling, bedreiging, mishandeling en de dood of tot een voor eiser mensonterende situatie als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
12. De rechtbank ziet voorts in het betoog van eiser, mede gelet op wat hiervoor is overwogen, geen aanknopingspunten om de beslissing van de staatssecretaris dat eiser binnen vier weken Nederland dient te verlaten niet deugdelijk te achten.

Conclusie en gevolgen

13. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond en jegens eiser een terugkeerbesluit kunnen uitvaardigen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.E.J. Jansen, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 31, zesde lid, aanhef en onder e van de Vw 2000
3.uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:94.