ECLI:NL:RBDHA:2024:4991

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
09/060465-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedenzaken door gebrek aan steunbewijs en tegenstrijdige verklaringen

Op 9 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1983 in Iran, die werd beschuldigd van verkrachting. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken omdat het dossier geen steunbewijs bevatte voor de verklaring van de aangeefster. De zaak werd behandeld op de terechtzitting van 26 maart 2024, waar de officier van justitie een gevangenisstraf van 12 maanden eiste, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak.

De aangeefster verklaarde dat de verdachte haar in november 2020 heeft verkracht na een verjaardagsfeestje. De dochter van de aangeefster, die getuige was van een incident, heeft ook verklaard dat zij haar moeder hoorde zeggen dat zij het niet wilde. De rechtbank concludeerde echter dat de verklaringen van de aangeefster en haar dochter niet overeenkwamen en dat er geen bewijs was dat de ten laste gelegde handelingen in de beschuldigde periode hadden plaatsgevonden. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken steunbewijs noodzakelijk is, en dat de verklaring van de aangeefster op zichzelf onvoldoende was.

De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte werd vrijgesproken. De kosten die de verdachte heeft gemaakt ter verdediging tegen de vordering werden begroot op nihil. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/060465-23
Datum uitspraak: 9 april 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] (Iran),
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 26 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. I. Raterman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. P.L.G. Rens naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 26 maart 2024 – ten laste gelegd dat:
hij
op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 november 2020te Zoetermeer door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door die [naam 1] naar de slaapkamer te trekken/duwen en/of door bovenop die [naam 1] te gaan liggen, [naam 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 1] , te weten het (meermalen) brengen/duwen van zijn penis in de vagina van [naam 1] .

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde en heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis. Voor zover relevant, zal de rechtbank hierna op specifieke standpunten van de officier van justitie nader ingaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Op de specifieke standpunten van de raadsman zal de rechtbank, voor zover relevant, hierna nader ingaan.
3.3.
Vrijspraak
Algemeen
Zedenzaken zijn bewijstechnisch lastige zaken. Bij dat soort zaken geldt vaak dat alleen de aangeefster/aangever en de verdachte aanwezig waren bij het gestelde seksueel misbruik en dat hun verklaringen over wat al dan niet is gebeurd, uiteenlopen. Op grond van de wet is alleen de verklaring van een aangeefster/aangever onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Naast de aangifte is er dus steunbewijs nodig.
De verklaring van aangeefster
Aangeefster [naam 1] heeft – kort en zakelijk weergegeven – verklaard dat de verdachte (inmiddels haar ex) haar in november 2020 heeft verkracht na een verjaardagsfeestje van hun kinderen. Nadat iedereen weg was, heeft de verdachte haar mee naar boven genomen. Aangeefster verzette zich door de trapleuning vast te houden. Toen zij eenmaal op bed lag, ging de verdachte, ondanks dat aangeefster zei dat zij het niet wilde, door en ging hij met zijn geslachtsdeel in haar vagina. De dochter van aangeefster is op enig moment de slaapkamer binnengekomen, heeft gezegd dat de verdachte van haar moeder af moest gaan en heeft een geluidsopname gemaakt.
De verdachte ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan verkrachting.
Steunbewijs?
De rechtbank stelt allereerst op basis van pagina 135 en pagina 136 van het dossier vast dat het contact dat aangeefster met de huisarts had over een incident dat ‘afgelopen week’ plaatsvond en waarbij de dochter van aangeefster heeft gezien/gehoord dat de verdachte aangeefster tot seks dwong, kennelijk heeft plaatsgevonden op 1 februari 2021. Dit biedt geen steunbewijs voor de verklaring van aangeefster, die het heeft over een incident in november 2020.
De dochter van aangeefster, [naam 2] , heeft verklaard over een incident dat heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2020. Zij heeft – kort en zakelijk weergegeven – verklaard dat de verdachte die dag zijn familie had uitgenodigd voor een diner, dat zij onenigheid had met de verdachte en dat de verdachte, toen zijn familie weg was, hierdoor volledig uit zijn dak ging. [naam 2] heeft verklaard dat zij en haar moeder vervolgens naar boven zijn gegaan, ieder naar hun eigen bed. De verdachte is naar zijn zoontje gegaan om hem in slaap te sussen. Na enige tijd hoorde [naam 2] haar moeder zeggen: “blijf van me af, ik wil dit niet, blijf van me af”. [naam 2] is dit vervolgens met haar telefoon gaan opnemen. Zij is naar de slaapkamer van haar moeder gegaan en zag dat de verdachte half op haar moeder lag. [naam 2] heeft hierop gezegd dat zij naar beneden zou lopen en dat de verdachte van haar moeder af moest blijven en binnen 5 minuten ook naar beneden moest komen. De volgende dag heeft [naam 2] van haar moeder begrepen dat de verdachte toch seks met haar heeft gehad.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [naam 2] betrekking lijkt te hebben op het door aangeefster beschreven incident, maar dat aangeefster en [naam 2] verschillend verklaren over hetgeen vooraf ging aan de vermeende verkrachting van aangeefster. Aangeefster heeft verklaard dat zij door de verdachte mee naar boven is genomen, waarbij zij zich verzette door de trapleuning vast te houden, terwijl [naam 2] heeft verklaard dat aangeefster eerder die avond zelf naar boven is gegaan en dat de verdachte pas later naar boven kwam. Aangeefster heeft verder verklaard dat het incident plaatsvond na een kinderverjaardag in november 2020, terwijl [naam 2] heeft verklaard over een familiediner op 25 oktober 2020.
De door [naam 2] gemaakte geluidsopname is woordelijk uitgewerkt. De datum van de geluidsopname is hierbij niet komen vast te staan en de inhoud roept vragen op bij de rechtbank. Op de geluidsopname is (blijkens de uitwerking daarvan) enkel een conversatie tussen de verdachte en [naam 2] te horen. De stem van aangeefster is tijdens de opname in het geheel niet te horen, terwijl [naam 2] heeft verklaard dat het protesteren van haar moeder de aanleiding was om de opname te gaan maken. Ook heeft de verdachte blijkens de uitgewerkte geluidsopname meerdere malen tegen [naam 2] gezegd: “laat me hieruit”, of woorden van gelijke strekking. Het is niet duidelijk geworden wat de verdachte hiermee bedoelde. In ieder geval komen deze uitlatingen niet overeen met de verklaring van [naam 2] over wat er is gebeurd ten tijde van het maken van de opname. Ten slotte bevreemdt het de rechtbank dat [naam 2] , terwijl haar moeder naar eigen zeggen werd of zou worden verkracht, zou hebben gezegd dat zij naar beneden zou gaan om wat te drinken te pakken en dat de verdachte binnen vijf minuten ook maar naar beneden moest komen.
Het oordeel van de rechtbank
Hoewel het dossier aanwijzingen bevat dat tussen de verdachte en aangeefster op seksueel gebied dingen zijn gebeurd die van de kant van aangeefster niet vrijwillig waren, kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat de ten laste gelegde handelingen hebben plaatsgevonden in de ten laste gelegde periode. Daarnaast roept het mogelijke steunbewijs vragen op en is, zoals hiervoor overwogen, sprake van verschillen tussen de verklaringen van aangeefster en getuige [naam 2] .
Alles overwegend, is de rechtbank van oordeel dat het dossier geen steunbewijs bevat voor de verklaring van aangeefster en zal de verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.

4.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 7.145,01, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.040,01 aan materiële schade en € 6.105,00 aan immateriële schade.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij, gelet op zijn pleidooi strekkende tot vrijspraak, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel dat de vordering dient te worden afgewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien
de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. I.C. Kranenburg, rechter,
mr. B.J. van de Griend, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. de Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 april 2024.