ECLI:NL:RBDHA:2024:4971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
NL24.4243 en NL24.4244
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het licht van interstatelijk vertrouwensbeginsel en LHBTI-rechten in Polen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2024, met zaaknummers NL24.4243 en NL24.4244, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Turkse nationaliteit, heeft op 19 oktober 2023 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. Eiser verzoekt om een voorlopige voorziening, omdat hij vreest voor onmenselijke behandeling in Polen, met name vanwege zijn homoseksualiteit.

De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening op 12 maart 2024. Eiser stelt dat hij in Polen risico loopt op geweld en een ondeugdelijke asielprocedure. De rechtbank oordeelt dat verweerder in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen, mits eiser concrete aanwijzingen kan geven dat hij bij overdracht aan Polen een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling. De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat Polen niet voldoet aan zijn internationale verplichtingen.

De rechtbank wijst het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om substantiële en concrete bewijzen te leveren van de risico's die zij lopen in het land van herkomst, in dit geval Polen, en bevestigt de geldigheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in asielprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.4243 en NL24.4244
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. H.C. van Asperen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.S. Fakili).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft eisers aanvraag met het bestreden besluit van 5 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 12 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Sivridag als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1990 en heeft de Turkse nationaliteit. Op 19 oktober 2023 heeft hij in Nederland asiel aangevraagd. Uit EU-VIS is gebleken dat eiser door Polen in het bezit is gesteld van een (Schengen)visum geldig van 6 september 2023 tot 25 september 2023. Volgens verweerder is Polen daarom verantwoordelijk voor eisers asielaanvraag. Verweerder heeft eisers asielaanvraag daarom niet in behandeling genomen. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser vindt dat verweerder niet had mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen. Eiser loopt in Polen namelijk risico op een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM [2] . Ten eerste loopt eiser risico om slachtoffer te worden van geweld vanuit medeburgers of de Poolse overheid in verband met zijn homoseksualiteit. [3] Ten tweede is er in Polen sprake van pushbacks. Ten derde is er een ondeugdelijke asielprocedure in Polen. [4] Verweerder had zich ervan moeten vergewissen of er sprake is van een deugdelijke asielprocedure en van een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke macht voordat hij concludeerde dat uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarnaast kan van overdracht naar Polen geen sprake zijn voordat het Hof van Justitie van de Europese Unie de prejudiciële vragen van de zittingsplaats Den Bosch [5] heeft beantwoord over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Subsidiair verzoekt eiser om aanhouding van het beroep in afwachting op het antwoord op deze prejudiciële vragen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Het uitgangspunt is dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Polen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Met het claimakkoord garandeert Polen dat het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen met inachtneming van het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de verschillende Europese richtlijnen. Het is aan eiser om te onderbouwen dat dit anders is en met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Polen een reëel risico loopt om onderworpen te worden aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. [6] Bijvoorbeeld omdat de Poolse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen door tekortkomingen in de asielprocedure, de opvang of de medische zorg. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [7]
5. De rechtbank is van oordeel dat wat eiser heeft aangevoerd onvoldoende is om tot het oordeel te komen dat Polen niet voldoet aan zijn internationale verplichtingen of dat er tekortkomingen zijn die structureel zijn en de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
5.1.
Ten eerste is van belang dat het Hof van Justitie van de Europese Unie inmiddels uitspraak heeft gedaan op de prejudiciële vragen van de zittingsplaats Den Bosch. [8] Het Hof heeft daarbij geoordeeld dat pushbacks en bewaring aan de grensposten in een lidstaat op zich niet in de weg staan aan de overdracht van een derdelander aan die lidstaat. Onderzocht moet worden of hij een reëel risico loopt om onderworpen te worden aan deze praktijken en of hij daardoor terecht zou kunnen komen in een toestand van zeer verregaande materiële ontberingen die zo ernstig is dat deze kan worden gelijkgesteld met een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest. Ook heeft het Hof geoordeeld dat de rechtbank rekening moet houden met elk gegeven dat door een eiser wordt overgelegd om aan te tonen dat er een gevaar voor een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest bestaat. De rechtbank dient op basis van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens en afgemeten aan het beschermingscriterium van de door het Unierecht gewaarborgde grondrechten, de realiteit van de aangevoerde tekortkomingen te beoordelen.
5.2.
Hoewel niet in geschil is dat er in Polen pushbacks plaatsvinden en dit een fundamentele systeemfout in de asielprocedure is, volgt uit de door eiser overgelegde informatie niet dat deze pushbacks ook plaatsvinden tegen Dublinclaimanten.
Eiser heeft, anders dan de vreemdelingen die aan de buitengrenzen van Polen met pushbacks te maken krijgen, door het expliciete claimakkoord toestemming van de Poolse autoriteiten om het grondgebied te betreden. Hij heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat ondanks deze waarborgen hij bij overdracht aan Polen een reëel risico loopt om met een pushback te maken te krijgen.
5.3.
Verder overweegt de rechtbank dat, hoewel uit de door eiser overgelegde informatie volgt dat de positie van de LHBTI-gemeenschap in Polen zorgelijk is, niet is gebleken dat LHBTI’ers in Polen het slachtoffer worden van stelselmatige, wetmatige discriminatie of geweld van overheidswege of van anderen waartegen de Poolse autoriteiten geen enkele bescherming kunnen bieden. De rechtbank sluit zich aan bij de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 1 juli 2022. [9] De door eiser overgelegde informatie schetst geen wezenlijk ander beeld.
5.4.
Tot slot overweegt de rechtbank over de toegang tot de asielprocedure en de deugdelijkheid van de procedure als volgt. Eiser heeft gewezen op een rapport van de European Council on Refugees and Exiles van april 2023 [10] waarin staat dat Dublinclaimanten naar de grenswacht aan de Duitse grens werden gestuurd en zij daar vervolgens op een treinstation zijn achtergelaten en zelf hun weg moesten vinden naar het ontvangstcentrum. Hoewel de toegang tot de asielprocedure hiermee bemoeilijkt wordt, kan hieruit niet geconcludeerd worden dat Dublinclaimanten in het geheel geen toegang krijgen tot de asielprocedure. Eiser stelt ook dat de asielprocedure ondeugdelijk is, omdat uit het AIDA rapport van mei 2023 blijkt dat slechts weinig asielzoekers gratis rechtsbijstand krijgen en dat veel beroepen ongegrond worden verklaard. De rechtbank overweegt dat verweerder zich hierover op het standpunt heeft kunnen stellen dat het ten eerste een onzekere toekomstige gebeurtenis is of eiser een beroepsprocedure aanhangig zal gaan maken in Polen. Daarnaast blijkt uit het AIDA-rapport in ieder geval dat gratis rechtshulp beschikbaar is, waardoor niet van tevoren kan worden aangenomen dat eiser hier geen gebruik van zal kunnen maken. Verweerder heeft zich ook op het standpunt kunnen stellen dat mocht eiser geen gebruik kunnen maken van gratis rechtsbijstand, hij hierover kan klagen bij de Poolse autoriteiten. Verder blijkt uit het gegeven dat veel beroepen ongegrond worden verklaard op zichzelf niet dat de beroepsprocedure ondeugdelijk is. Ook is niet gebleken dat vreemdelingen geen toegang hebben tot de rechter en dat het voor Poolse rechters onmogelijk of uiterst moeilijk is om in vreemdelingenrechtelijke zaken onafhankelijk en/of onpartijdig recht te spreken. [11]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen.
7. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
8. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Eiser verwijst hierbij naar de ‘2023 Annual Review of the Human Rights Situation of Lesbian, Gay, Bisexual, Trans and Intersex People in Europe and Central Asia’ van ILGA, het rapport ‘Freedom in the World 2023 – Poland 2023’ van Freedom House, het Amnesty International Report 2022/23 ‘The State of the World’s Human Rights – Poland 2022’, en het ‘2022 Country Report on Human Rights Practices: Poland’ van USDOS.
4.Eiser verwijst hierbij naar het AIDA-rapport van mei 2023.
5.Zie de verwijzingsuitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch, van 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
6.Als bedoeld in artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
8.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195.
9.ECLI:NL:RBDHA:2022:6488, specifiek r.o. 11.1.
10.‘Seeking refuge in Poland: A fact-finding report on access to asylum and reception conditions for asylum seekers’.
11.Zie ook de uitspraak van de rechtbank Den Haag op 20 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:14685, r.o. 6.