ECLI:NL:RBDHA:2024:4970

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
NL24.5795 en NL24.6576
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Pakistaanse vrouw met christelijke achtergrond en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres, een Pakistaanse vrouw, tegen de afwijzing van haar asielaanvraag en het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiseres heeft op 29 maart 2022 een opvolgende aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, na een eerdere afwijzing in 2021. De rechtbank behandelt de zaak op 12 maart 2024, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig zijn, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond kan worden beschouwd, omdat de problemen die eiseres met haar ex-vriend heeft ondervonden niet geloofwaardig zijn bevonden. Eiseres heeft documenten overgelegd ter ondersteuning van haar relaas, maar de rechtbank oordeelt dat deze niet voldoende zijn om haar aanvraag te onderbouwen. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en veroordeelt de verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.625,-. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en er wordt informatie gegeven over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.5795 en NL24.6576
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer 1] , eiseres/verzoeker (hierna: eiseres)

mede namens haar minderjarige zoon

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2014, V-nummer: [v-nummer 2]

(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Matthijssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening. Eiseres heeft op 29 maart 2022 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 15 maart 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. [1]
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 12 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, T.J. Hussain als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft de Pakistaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum 2] 1992. Eiseres heeft op 12 juli 2019 voor het eerst asiel aangevraagd. Eiseres heeft aan deze asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij een christelijke vrouw is en dat zij problemen heeft ondervonden met haar ex-vriend. De ex-vriend van eiseres is moslim en zij had van 2009 tot 2012 een relatie met hem toen zij met haar ouders in [plaatsnaam] verbleef.
In 2012 is haar ex-vriend teruggegaan naar Pakistan. Eiseres is in 2013 door haar familie meegenomen naar Pakistan waar zij gehuwd is met een christelijke man en waar zij een kind mee heeft gekregen. Toen eiseres in 2015 samen met haar echtgenoot wilde terugkeren naar [plaatsnaam] , is zij naar een kantoor van [naam 1] gegaan om haar paspoort op te laten maken op de naam van haar echtgenoot. Daar bleek haar ex-vriend te werken die haar onder valse voorwendselen twee documenten heeft laten tekenen waarin staat dat zij zich heeft bekeerd tot de islam en dat zij getrouwd zijn. Tussen 2015 en 2018 verbleef eiseres in [plaatsnaam] bij haar echtgenoot. In 2018 is eiseres samen met haar schoonmoeder weer naar het kantoor van [naam 1] gegaan in Pakistan waar haar ex-vriend haar ermee geconfronteerd heeft dat zij met hem getrouwd is. Dezelfde dag is haar ex-vriend naar haar huis gekomen waar zij en haar kind door hem zijn mishandeld. Naar aanleiding van dit incident is eiseres vertrokken uit Pakistan. Verweerder heeft met het besluit van 17 maart 2021 deze aanvraag afgewezen als ongegrond omdat hij de problemen die eiseres heeft ondervonden met haar ex-vriend ongeloofwaardig vindt. Dit besluit is in beroep in rechte komen vast te staan. [2]
2.1.
Eiseres heeft op 29 maart 2022 een opvolgende asielaanvraag ingediend waarbij zij zeventien documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van haar relaas uit de vorige procedure. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 15 maart 2023 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Dit betreft het bestreden besluit. Het beroep dat eiseres tegen dit besluit heeft ingesteld, is door deze rechtbank ongegrond verklaard. [3] Eiseres heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De hoogste bestuursrechter heeft in hoger beroep geoordeeld dat de uitspraak van de rechtbank niet in stand kan blijven, omdat de uitspraak onvoldoende ingaat op hetgeen door eiseres was aangevoerd in de beroepsgronden. [4] De rechtbank zal het beroep dat is ingesteld tegen het bestreden besluit daarom opnieuw beoordelen.
Waarom is eiseres het niet eens met het bestreden besluit?
3. Volgens eiseres blijkt uit het bestreden besluit niet dat verweerder de correcties en aanvullingen heeft betrokken bij de besluitvorming. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte gesteld dat de problemen met haar ex-partner in de vorige procedure ongeloofwaardig zijn bevonden, omdat er nu originele documenten zijn overgelegd. Dat er nu een verzwaarde bewijslast geldt voor eiseres om deze problemen alsnog aannemelijk te maken is in strijd met het arrest L.H. tegen Nederland. [5] Omtrent het onderzoeksrapport van de politie voert eiseres aan dat dit niet tegenstrijdig is met haar verklaringen in het nader gehoor. Het nader gehoor is namelijk afgenomen op 9 september 2020. Het rapport van de politie dateert van 28 juli 2021 naar aanleiding van een mishandeling die in juli 2021 heeft plaatsgevonden. Dat is ruimschoots na het nader gehoor. De waardering van de fatwa door verweerder berust op een evident foutieve beoordeling van de beschikbare landeninformatie. In de overgelegde fatwa staat dat eiseres, omdat zij bekeerd was tot de islam en daarna daarvan afstand nam, een afvallige is en dat daar alleen de doodstraf op staat. Eiseres voert aan dat dit in overeenstemming is met hetgeen bekend is uit openbare bronnen en verwijst daarvoor naar het Thematisch Ambtsbericht over de positie van ahmadi’s en christenen in Pakistan. [6] Ten aanzien van het krantenartikel in de [naam krant] , dat zij heeft overgelegd, stelt eiseres dat uit het onderzoek van het Bureau Documenten geen enkel aanknopingspunt is gekomen om te oordelen dat de krant niet authentiek zou zijn. Verweerder stelt ook ten onrechte dat de krant online niet vindbaar is. Eiseres verwijst ter onderbouwing naar meerdere online vindplaatsen. De bron van TOELT [7] waaruit blijkt dat in Pakistan tegen betaling artikelen geplaatst kunnen worden in kranten had verweerder moeten benoemen in het voornemen of de beschikking. Dat in Pakistan ruimte kan worden gekocht om een ingezonden brief of advertentie te plaatsen, maakt het nog niet aannemelijk dat mensen een krant betalen om blasfemiebeschuldigingen te publiceren waarin zij zelf worden beschuldigd. De politie verzamelt actief kranten om aan bewijs te komen voor dergelijke zaken. Ten aanzien van de huwelijksakte stelt eiseres dat hieruit blijkt dat zij gehuwd is met een moslim. In het thematisch ambtsbericht van december 2020 staat dat wanneer een moslim trouwt met een vrouw die geen moslim is, de vrouw zich in de praktijk tot de islam zal bekeren. [8] Eiseres zal, nu ze weer een christen is, worden gezien als een afvallige. Volgens eiseres zijn de door haar overgelegde fatwa, het krantenartikel en de verklaring van haar echtgenoot naar inhoud consistent, waardoor deze bij de beoordeling van haar relaas een zwaarder gewicht moeten krijgen. Eiseres geeft ten slotte aan dat het vast staat dat zij een christen is en zij dus tot een risicogroep behoort. Dat betekent dat bij geringe indicaties de aanvraag van eiseres moet worden ingewilligd. Een krantenartikel waarin staat dat eiseres wordt beschuldigd van afvalligheid is gezien de aard van de problematiek in Pakistan ruimschoots voldoende voor het aannemen van zulke geringe indicaties.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Correcties en aanvullingen
4. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres de beroepsgrond over de correcties en aanvullingen laten vallen. Deze beroepsgrond behoeft daarom geen beoordeling meer door de rechtbank.
Verzwaarde bewijslast
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen stellen dat sprake is van een bezwaarde bewijslast. Dit is niet in strijd met het arrest L.H. Deze verzwaarde bewijslast betekent namelijk enkel dat de voorgaande en opvolgende aanvraag niet los van elkaar kunnen worden beoordeeld, omdat de in rechte vaststaande beoordeling uit de eerdere procedure doorwerkt in de latere procedure. [9] Met andere woorden: eiseres kan niet volstaan met een verwijzing naar hetgeen zij in de vorige procedure heeft aangevoerd, maar zij moet nieuwe elementen of bevindingen overleggen. In het arrest L.H. wordt ook bevestigd dat gelet op artikel 40, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, van een vreemdeling verwacht mag worden dat hij nieuwe relevante elementen of bevindingen aanvoert bij een opvolgende aanvraag.
Fatwa
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiseres met de overgelegde fatwa haar relaas niet alsnog aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat de fatwa niet op echtheid onderzocht kan worden. Eiseres wordt daarnaast niet gevolgd in haar standpunt dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat de fatwa niet kan bijdragen aan de geloofwaardigheid van haar relaas omdat fatwa’s niet tegen individuele personen worden uitgesproken. Weliswaar blijkt uit het Algemeen Ambtsbericht waar partijen naar hebben verwezen dat een persoonlijke vervolging of ter doodstelling ook kan worden aangemerkt als fatwa maar niet dat een schriftelijk document hiervoor de grondslag vormt. [10] Uit het Algemeen Ambtsbericht volgt in tegendeel dat een fatwa in de schriftelijke vorm een theologisch advies betreft dat niet gericht is tegen een persoon. [11] Daarnaast heeft verweerder er ook op kunnen wijzen dat op de website van de Koranschool die de fatwa tegen eiseres zou hebben uitgevaardigd, ook enkel fatwa’s zijn gepubliceerd over religieuze vraagstukken en niet over personen. [12]
Krantenartikel
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het overgelegde krantenartikel van de [naam krant] niet kan leiden tot het alsnog geloofwaardig achten van de problemen van eiseres met [naam 2] . Bureau Documenten heeft geen uitspraak kunnen doen over de echtheid van het krantenartikel. Hoewel dit niet direct betekent dat het krantenartikel niet authentiek is, betekent dit ook dat niet bij voorbaat kan worden vastgesteld dat het krantenartikel wel authentiek is. Verweerder heeft twijfels kunnen hebben over de echtheid van het krantenartikel. Verweerder heeft namelijk, gelet op wat is overwogen in overweging 6, geen waarde hoeven hechten aan de fatwa waar dit krantenartikel op gebaseerd is. Ook heeft verweerder kunnen overwegen dat er geen sprake is van een breed uitgemeten krant die makkelijk te vinden is online. Wanneer op Google gezocht wordt op ‘ [naam krant] ’ of ‘ [naam krant] ’ is het eerste resultaat een Facebookpagina van de krant. Op deze Facebookpagina staan echter enkel een aantal foto’s van het logo van de krant en een aantal foto’s van voorpagina’s. Verder staat er op deze Facebookpagina geen nadere informatie over deze krant. Daarnaast valt op dat op de profielfoto van de Facebookpagina een kruis te zien is en op een andere afbeelding een bijbel. De overige zoekresultaten zien met name op sieraden.
Huwelijksakte
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat ook de overgelegde huwelijksakte niet tot een ander oordeel kan leiden over de geloofwaardigheid van de gestelde problemen van eiseres met [naam 2] . Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat uit dit document niet blijkt dat eiseres naar Pakistaanse normen bekeerd is tot de islam en nu gezien wordt als afvallige omdat zij vervolgens weer als christen is gaan leven. Bureau Documenten heeft geen uitspraak kunnen doen over de echtheid van de huwelijksakte. Verweerder heeft dit document kunnen beoordelen tegen de achtergrond van de vorige procedure, waarin onder andere vast is komen te staan dat niet geloofwaardig is dat het gestelde huwelijk van eiseres met [naam 2] als een rechtsgeldig huwelijk wordt beschouwd in Pakistan, omdat verweerder het ongeloofwaardig heeft kunnen vinden dat een huwelijk kan worden afgesloten door het ondertekenen van een verklaring door een man en een vrouw waarbij de vrouw al gehuwd is en dit ook in haar documenten staat. [13] Ook heeft verweerder er ter zitting op kunnen wijzen dat op het paspoort van eiseres dat is afgegeven op 2 juli 2015, na het gestelde huwelijk met [naam 2] , staat dat zij christen is. Ook daaruit blijkt niet dat de autoriteiten uitgaan van het huwelijk van eiseres met [naam 2] en zij daarom nu als afvallige wordt gezien. De stelling van eiseres dat uit het Thematisch Ambtsbericht van december 2020 blijkt dat een vrouw die geen moslim is zich in de praktijk zal bekeren tot de islam wanneer zij trouwt met een moslim, leidt niet tot een ander oordeel. Dit zou namelijk enkel relevant zijn wanneer geloofwaardig zou worden gevonden dat het gestelde huwelijk van eiseres met [naam 2] als een rechtsgeldig huwelijk wordt gezien door de Pakistaanse autoriteiten.
Onderzoeksrapport politie
9. De beroepsgrond van eiseres dat verweerder ten onrechte een tegenstrijdigheid heeft tegengeworpen over het onderzoeksrapport van de politie, slaagt. Verweerder heeft ter zitting erkend dat geen sprake is van een tegenstrijdigheid. Eiseres heeft in het nader gehoor verklaard dat zij en haar schoonouders niet naar de politie zijn gegaan, maar het onderzoeksrapport van de politie dateert van na het nader gehoor. Er is daarom sprake van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren omdat eiseres hierdoor niet in haar belangen is geschaad. [14] Verweerder heeft over het onderzoeksrapport namelijk ook tegengeworpen dat dit document niet de gestelde problemen van eiseres met [naam 2] onderbouwt. Verweerder heeft dit kunnen tegenwerpen nu uit het onderzoeksrapport enkel blijkt dat de moeder van de echtgenoot van eiseres aangifte heeft gedaan van de ontvoering van de echtgenoot in juli 2021. Hieruit blijkt niet dat deze ontvoering gelinkt zou zijn aan de gestelde problemen van eiseres met [naam 2] .
Getuigenverklaringen
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de overgelegde getuigenverklaringen niet kunnen leiden tot het alsnog geloofwaardig achten van de gestelde problemen van eiseres met [naam 2] . Uit het onderzoek van Bureau Documenten blijkt dat hoewel de verklaringen precies dezelfde opmaak hebben een aantal druktechnische echtheidskenmerken tussen de verklaringen van elkaar verschillen. Verweerder heeft kunnen concluderen dat dit afbreuk doet aan de authenticiteit van de documenten. Daarnaast heeft verweerder er ter zitting op kunnen wijzen dat eiseres verklaard heeft dat de getuigenverklaring van haar echtgenoot inhoudelijk onjuist zou zijn, en dat dit de vraag opwerpt waarom de andere getuigenverklaringen wel inhoudelijk juist zouden zijn. Verweerder heeft daarom geen doorslaggevende waarde hoeven hechten aan de getuigenverklaringen, ook gelet op hetgeen is overwogen over de andere overgelegde documenten.
Inhoudelijke consistentie documenten
11. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat meer gewicht toegekend moet worden aan de getuigenverklaring van de echtgenoot van eiseres, de fatwa en het krantenartikel omdat deze stukken inhoudelijk consistent zijn. Verweerder heeft immers voldoende gemotiveerd dat deze stukken het relaas van eiseres niet alsnog aannemelijk kunnen maken omdat er twijfels bestaan over de echtheid van deze stukken. Niet valt in te zien dat deze stukken gezamenlijk wel tot een ander oordeel zouden moeten leiden enkel door hun inhoudelijke consistentie.
Risicogroep
12. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte geen verblijfsvergunning aan eiseres heeft verleend omdat zij als christen uit Pakistan tot een risicogroep behoort. Hoewel de stelling van eiseres dat haar aanvraag zou moeten worden ingewilligd bij het bestaan van geringe indicaties op zich juist is, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat deze geringe indicaties niet aanwezig zijn omdat de gestelde problemen van eiseres ongeloofwaardig zijn bevonden. De verwijzing van eiseres in dit kader naar het krantenartikel slaagt niet, nu reeds is overwogen dat verweerder twijfels heeft kunnen hebben bij de echtheid van dit krantenartikel.

Conclusie en gevolgen

13. Verweerder heeft de aanvraag niet ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
14. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
14. In het geconstateerde motiveringsgebrek ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.625,-. [15]

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De rechtbank/de voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.625,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet (Vw).
2.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 9 juli 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:3473.
3.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 april 2023, NL23.8460 en NL23.8461 (niet gepubliceerd).
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:557.
5.Zie overweging 63 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478.
6.Zie pagina 93, paragraaf 2.3.39 van het Thematisch Ambtsbericht over de positie van ahmadi’s en christenen in Pakistan 2017-2020 van december 2020 (Thematisch Ambtsbericht).
7.Team Onderzoek en Expertise Land en Taal.
8.Zie pagina 99 van het Thematisch Ambtsbericht.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2713.
10.Zie pagina 97 van het Algemeen Ambtsbericht Pakistan van september 2022.
11.Zie pagina 96 van het Algemeen Ambtsbericht Pakistan van september 2022.
12.Zie de website https://onlinefatawa.com/fatwa-binoria-in-english.
13.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 9 juli 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:3473, r.o. 4.1.
14.Zie artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
15.1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 875,- per punt en een wegingsfactor 1.