ECLI:NL:RBDHA:2024:4934

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
NL24.3815
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Algerijnse nationaliteit, tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De Staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser is niet verschenen op de zittingen en heeft zijn bezwaren niet voldoende onderbouwd. De rechtbank heeft op 5 maart 2024 de zaak behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren afwezig.

De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris zich op goede gronden heeft kunnen baseren op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat Zwitserland zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat hij in Zwitserland geen opvang zal krijgen, en de rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Zwitserland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheden van lidstaten in het asielproces. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de rechtbank zouden kunnen doen twijfelen aan de rechtmatigheid van het besluit van de Staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3815

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving vooraf niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het besluit tot het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Zwitserland een verzoek om terugname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek op grond van artikel 18, eerste lid en onder c, van de Dublinverordening aanvaard.
Verwijzing naar de zienswijze
5. Voor zover eiser in de gronden van beroep ten aanzien van de door de staatssecretaris in het bestreden besluit ingenomen standpunten, heeft verwezen naar wat daarover in de zienswijze is opgenomen, stelt de rechtbank vast dat de staatssecretaris in het bestreden besluit gemotiveerd op de zienswijze van eiser heeft gereageerd. Met het enkel verwijzen naar de zienswijze heeft eiser het bestreden besluit niet gemotiveerd bestreden. Het beroep van eiser kan daarom ook in zoverre niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
Moet de staatssecretaris eiser alsnog horen?
6. Eiser voert aan dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming, omdat de staatssecretaris hem niet gehoord heeft omtrent zijn bezwaren tegen een overdracht aan Zwitserland. Eiser is niet verschenen bij de gehoren op 4 januari 2024 en 8 januari 2024. Dit komt volgens eiser omdat hij in detentie zat. Eiser heeft een brief van 2 februari 2024 overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat de staatssecretaris hiervan op de hoogte was.
7. De staatssecretaris acht het aannemelijk dat eiser de uitnodigingen voor de gehoren heeft ontvangen en stelt zich op het standpunt dat eiser niet opnieuw in de gelegenheid hoeft te worden gesteld om zijn bezwaren tegen een overdracht aan Zwitserland naar voren te brengen. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft ter zitting verklaard dat eiser van 3 januari 2024 tot 8 februari 2024 in preventieve hechtenis heeft gezeten. De beslismedewerker kon op het moment van het nemen van het bestreden besluit zien dat eiser in detentie zat, maar kon op dat moment niet zien vanaf wanneer. Daarbij heeft de gemachtigde van de staatssecretaris er op gewezen dat eiser in de zienswijze niets heeft vermeld over het feit dat hij in detentie zat, terwijl in het voornemen van 17 januari 2024 reeds was aangegeven dat hij tot tweemaal toe niet was verschenen bij het aanmeldgehoor.
8. De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat eiser niet opnieuw uitgenodigd behoeft te worden voor een gehoor. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. In het dossier bevinden zich een tweetal zogenoemde ‘loopbrieven’. In deze loopbrieven is eiser eerst op 4 januari 2024 en vervolgens op 8 januari 2024 uitgenodigd voor een aanmeldgehoor. Met betrekking tot beide gehoren is een rapport opgemaakt waarin is vastgelegd dat eiser zonder opgaaf van redenen niet is verschenen. Het dossier bevat geen aanwijzing dat dat de loopbrieven niet aan eiser zouden zijn uitgereikt dan wel hem niet zouden hebben bereikt. Eiser heeft ook niet betwist dat de hij de loopbrieven heeft ontvangen. In het voornemen is reeds opgenomen dat eiser niet is verschenen bij de gehoren. Als eiser de loopbrieven niet zou hebben ontvangen, was het aannemelijk geweest dat eiser hier al in de zienswijze over had geklaagd. Dat is niet gebeurd. Eiser en zijn gemachtigde zijn ook niet ter zitting verschenen om te reageren op de uitleg die de staatssecretaris ter zitting heeft gegeven. Dat komt voor rekening en risico van eiser. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris uit het feit dat eiser zonder opgaaf van reden tot tweemaal toe niet is verschenen voor het aanmeldgehoor Dublin, op goede gronden mogen afleiden dat eiser kennelijk niet de behoefte heeft gevoeld om zijn eventuele bezwaren tegen een voorgenomen overdracht aan Zwitserland aan verweerder kenbaar te maken. De rechtbank merkt hierbij bovendien op dat eiser tot op heden geen persoonlijke omstandigheden naar voren heeft gebracht die maken dat hij niet aan Zwitserland zou kunnen worden overgedragen. Deze beroepsgrond faalt.
Mag de staatssecretaris uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
9. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat hij bij overdracht aan Zwitserland een risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [3] nu hij hoogstwaarschijnlijk geen opvang zal krijgen in Zwitserland. Eiser wijst op het arrest van het EHRM van 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland [4] en op een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 2 april 2013 [5] . Deze uitspraak benadrukt volgens eiser dat het van belang is om in een Dublinzaak het individuele verhaal van de vreemdeling, zijn ervaringen in de andere lidstaat, mee te nemen in de besluitvorming.
10. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris er in het algemeen van uitgaan dat Zwitserland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [6]
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in Zwitserland geen opvang zal krijgen. Zwitserland is net als Nederland partij bij het EVRM en bij het Vluchtelingenverdrag en is ook gebonden aan de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat Zwitserland zich ten opzichte van hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt of dat er in Zwitserland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure of opvangvoorzieningen. De enkele niet onderbouwde stelling van eiser, dat hij hoogstwaarschijnlijk geen opvang zal krijgen, leidt de rechtbank gelet op het voorgaande niet tot een ander oordeel. Ook overigens volgt uit het hetgeen eiser heeft aangevoerd niet dat de asielprocedure en de opvang van asielzoekers in Zwitserland niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen. Zwitserland heeft met het claimakkoord gegarandeerd dat zij het asielverzoek van eiser in behandeling zullen nemen. Mocht eiser problemen ondervinden met de opvang of in de asielprocedure dan dient hij zich te wenden tot de (hogere) Zwitserse autoriteiten. Niet is gebleken dat zij eiser niet kunnen of willen helpen, of dat klagen bij voorbaat zinloos is. De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van structurele tekortkomingen, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om tot schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest [7] te concluderen. De staatssecretaris heeft het bestreden besluit voldoende gemotiveerd.
12. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om zijn verzoek om internationale bescherming met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Zwitserland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Europees Verdrag tot bescherming van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609
5.zaaknummer AWB 13/5568
6.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie