In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig chauffeur en logistiek medewerker, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van zijn WIA-aanvraag. Eiser had zich op 13 december 2018 ziek gemeld en verzocht om een WIA-uitkering, welke door verweerder op basis van rapporten van een primaire arts en arbeidsdeskundige werd afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld en het onderzoek heropend, waarbij deskundigen, waaronder een psychiater en een verzekeringsarts, zijn benoemd om de medische situatie van eiser te beoordelen. De deskundigen concludeerden dat eiser beperkingen had, maar dat hij in staat was om betaald werk te verrichten, zij het met een urenbeperking. De rechtbank volgde de conclusies van de deskundigen en oordeelde dat het bestreden besluit in strijd met de Algemene wet bestuursrecht tot stand was gekomen, maar dat de gevolgen van het besluit in stand konden blijven omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser ongewijzigd was gebleven. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, en droeg verweerder op het griffierecht te vergoeden en de proceskosten van eiser te vergoeden.