ECLI:NL:RBDHA:2024:4920

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
NL24.13045
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van vreemdelingenbewaring

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De eiser, vertegenwoordigd door mr. E. El Assrouti, had beroep ingesteld tegen het besluit van 20 maart 2024, waarin de staatssecretaris de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 had opgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2024 behandeld, waarbij de eiser via videoverbinding aanwezig was en zijn gemachtigde ter plaatse. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. R.L.F. Zandbelt.

De rechtbank heeft beoordeeld of de maatregel van bewaring rechtmatig was. De staatssecretaris had als zware gronden voor de maatregel aangevoerd dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze was binnengekomen en zich had onttrokken aan het toezicht. De rechtbank concludeert dat deze gronden feitelijk juist zijn en dat de staatssecretaris terecht de maatregel heeft opgelegd. Eiser had aangevoerd dat hij bereid was om mee te werken aan zijn uitzetting, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op basis van de verklaringen van eiser mocht concluderen dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13045

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. E. El Assrouti),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Inleiding

1. Bij besluit van 20 maart 2024 heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 opgelegd.
1.1.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen (via een videoverbinding). Zijn gemachtigde was aanwezig bij de rechtbank. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat openbare orde de maatregel vordert, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i: heeft te kennen gegeven dat hij/zij geen gevolg zal geven aan zijn/haar verplichting tot
terugkeer.
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f: arbeid heeft verricht in strijd met de Wet Arbeid Vreemdelingen.
4.1.
Eiser stelt dat de zware grond 3i ten onrechte aan de bewaring ten grondslag is gelegd. Eiser voert aan dat hij, hoewel hij niet wil terugkeren naar India, wel bereid is om mee te werken aan zijn uitzetting.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond 3i feitelijk juist is. De staatssecretaris heeft deze zware grond terecht tegengeworpen. Eiser heeft verklaard dat hij in Europa wil blijven om geld te verdienen om zijn schulden te kunnen aflossen. De staatssecretaris heeft daaruit mogen opmaken dat eiser niet wil meewerken aan zijn terugkeer. Ook tijdens de zitting heeft eiser verklaard niet te willen terugkeren naar India omdat hij daar teveel schulden heeft en bevestigd niet te willen meewerken aan zijn terugkeer. Ook de zware grond 3a is feitelijk juist.
Eiser heeft verklaard op 22 oktober 2023 Europa te zijn ingereisd via Kroatië, maar beschikt niet over een inreisstempel van het Schengengebied, waaraan het vermoeden wordt verbonden dat hij niet op de voorgeschreven wijze Nederland is ingereisd. Eiser beschikt niet over een document als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb 2000. Eiser heeft de feitelijke juistheid hiervan niet betwist.
Omdat de zware gronden 3a en 3i feitelijk juist zijn, zijn deze voldoende als grondslag voor de maatregel van bewaring.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had kunnen volstaan met een lichter middel omdat hij bereid is om mee te werken aan zijn terugkeer.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat uit de gronden van de maatregel van bewaring een risico op onttrekking aan het toezicht volgt en in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij wijst de staatssecretaris er op dat eiser duidelijk heeft verklaard dat hij niet wil terugkeren naar India. De staatssecretaris heeft daaruit, zoals hierboven al is overwogen, mogen opmaken dat eiser niet wil meewerken aan zijn terugkeer. Ook tijdens de zitting heeft eiser verklaard niet te willen terugkeren naar India en bevestigd niet mee te willen werken aan terugkeer. De staatssecretaris heeft geen aanleiding hoeven zien om een lichter middel op te leggen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid
van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.