ECLI:NL:RBDHA:2024:4875

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
NL24.11395
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met zicht op uitzetting naar Algerije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd aan een Algerijnse eiser door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel van bewaring was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 27 maart 2024 behandeld via een beeldverbinding in Breda, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank constateert dat er een gebrek is in de ophouding van eiser, die zich in strafrechtelijke detentie bevond voordat hij werd overgebracht naar een plaats voor verhoor. Dit gebrek maakt de inbewaringstelling echter niet automatisch onrechtmatig. De rechtbank oordeelt dat de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris uitvalt, omdat de juiste grondslag voor de ophouding aanwezig was en er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Eiser heeft geen specifieke belangen naar voren gebracht die de onrechtmatigheid van de maatregel zouden kunnen onderbouwen.

De rechtbank concludeert dat er voldoende zicht op uitzetting naar Algerije bestaat, en dat er geen onregelmatigheden zijn vastgesteld bij de toepassing van de maatregel van bewaring. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris echter wel in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750,-, omdat er een gebrek in het voortraject is geconstateerd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.11395

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
Voortraject
2. Eiser voert aan dat er een gebrek is in het voortraject. Het is immers onduidelijk of eiser gehoord is voor of na de inbewaringstelling. Daarnaast zit er geen proces-verbaal van de overbrenging en ophouding in het dossier.
3. Blijkens het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is eiser op 14 maart 2024 om 09.45 uur gehoord. Blijkens de digitale handtekening van de maatregel van bewaring is eiser op 14 maart 2024 om 13.06 uur in bewaring gesteld. Er bestaat enige onduidelijkheid omdat onderaan de maatregel staat dat eiser in bewaring is gesteld op 15 maart 2024 om 08.00 uur. Maar dat neemt niet weg dat het tijdstip van plaatsing van de digitale handtekening bepalend is voor de vraag wanneer eiser in bewaring is gesteld. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
4. De rechtbank constateert wel een gebrek in de ophouding. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen ophouding vereist was in dit geval. Eiser bevond zich namelijk al in de macht van verweerder. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Eiser bevond zich namelijk in strafrechtelijke detentie en is na afloop daarvan overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Uit het proces-verbaal van het gehoor blijkt dat hij naar brigade Kmar Scheldestromen te Hoogerheide is gebracht. Dat betekent dat vreemdelingrechtelijke bevoegdheden zijn aangewend om eiser daar naartoe te brengen. Dit blijkt ook uit het formulier M122 dat op 8 maart 2024 is uitgereikt aan eiser. Hierin staat dat hij op grond van het bepaalde in artikel 50, derde lid, dan wel artikel 50a, eerste lid, van de Vw zal worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Er bestond daarom de noodzaak om eiser op te houden, alvorens hem over te brengen.
5. Een gebrek in het voortraject maakt de daaropvolgende inbewaringstelling alleen onrechtmatig als de met de inbewaringstelling gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. In dit geval valt de belangenafweging in het voordeel van verweerder uit. Hiervoor is allereerst van belang dat de juiste grondslag voor de ophouding wel aanwezig was, namelijk artikel 50, derde lid, van de Vw. Deze grondslag is ook genoemd in het formulier M122 dat op 8 maart 2024 aan eiser is uitgereikt. De ernst van het gebrek is daarmee beperkt. Daarnaast heeft eiser geen specifieke belangen naar voren gebracht en weegt het belang van verweerder om eiser in bewaring te houden zwaar. Er bestaat immers een risico op onttrekking aan het toezicht.
Gronden van de maatregel
6. In de maatregel van bewaring overweegt verweerder dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet betwist. Ook ambtshalve toetsend komt de rechtbank tot de conclusie dat er voldoende gronden zijn om de maatregel te dragen en een risico op onttrekking aan het toezicht aan te nemen. [1]
Zicht op uitzetting
8. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering naar Algerije bestaat.
9. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan het bestaan van zicht op uitzetting naar Algerije. Allereerst heeft eiser niet onderbouwd waarom dit zou ontbreken. Daarnaast blijkt uit recente rechtspraak van deze rechtbank dat de Algerijnse autoriteiten lp’s [2] verlenen voor gedwongen terugkeer. [3] Tot slot is op 15 februari 2024 een lp-aanvraag ingediend voor eiser. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Voortvarend handelen
10. Eiser voert aan dat er onvoldoende voortvarend gehandeld wordt. Al op 15 februari 2024 is een lp-aanvraag ingediend, maar het is onbekend wat de status hiervan is.
11. De beroepsgrond slaagt niet. Eiser is op 14 maart 2024 in bewaring gesteld en op 18 maart 2024 is een vertrekgesprek gehouden. Daarnaast heeft verweerder ter zitting toegelicht dat op 19 februari 2024 en 5 maart 2024 is gerappelleerd op de lp-aanvraag van eiser. Hiermee wordt voldoende voortvarend gehandeld.
Ambtshalve toets
12. De rechtbank overweegt ten slotte dat zij ook ambtshalve oordelend, geen onregelmatigheden heeft vastgesteld bij de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Het geconstateerde gebrek in het voortraject geeft de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-
(zeventienhonderdvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
2.Laissez-passers.
3.Zie onder meer de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem, van 25 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4101.