ECLI:NL:RBDHA:2024:4845

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
C/09/649906 / FA RK 23-4650
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag over minderjarigen door oom en moeder

Op 25 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende het gezag over twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Het verzoekschrift, ingediend door de oom en tante van de kinderen, strekte ertoe de oom samen met de moeder belast te worden met het ouderlijk gezag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder sinds 2015 alleen met het gezag over [minderjarige 1] is belast en dat de oom en tante al geruime tijd zorg dragen voor de kinderen. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de psychische problemen van de moeder en de wens van de partijen om te voorkomen dat de kinderen in een onveilige situatie terechtkomen. De minderjarige [minderjarige 1] heeft zijn instemming met het verzoek kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan de wettelijke vereisten voor gezamenlijk gezag is voldaan en heeft het verzoek toegewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-4650
Zaaknummer: C/09/649906
Datum beschikking: 25 januari 2024

Gezag

Beschikking op het op 4 juli 2023 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] ,

verzoekers, oom respectievelijk tante,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. N. Schreurs te Alphen aan den Rijn,
en

[moeder] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat eerst mr. E.M. van Essen, nu mr. N. Schreurs te Alphen aan den Rijn.
Als informant wordt aangemerkt:

[informant] ,

hierna: [informant] ,
wonende te Verenigd Koninkrijk,
advocaat eerst mr. S. Imdahl, nu mr. W.R. Arema te Rotterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief van 31 juli 2023 van de zijde van verzoekers;
  • het F-formulier van 4 augustus 2023, met bijlage, van de zijde van verzoekers;
  • het F-formulier van 8 augustus 2023 van de zijde van [informant] ;
  • het F-formulier van 18 september 2023, de door de moeder ondertekende referteverklaring van 11 september 2023;
  • het F-formulier van 5 september 2023 van de zijde van verzoekers, met als bijlage een verklaring van [informant] .
Op 21 december 2023 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de oom en tante moederszijde;
  • de moeder;
  • mr. N. Schreurs;
  • [informant] , zonder advocaat;
  • [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
De minderjarige heeft zijn mening in een gesprek met de kinderrechter kenbaar gemaakt.
Na de zitting heeft de rechtbank op 12 januari 2024 de akte houdende tot wijziging verzoek ontvangen.

Verzoek

Het verzoekschrift, zoals dat na wijziging luidt, strekt ertoe de moeder voortaan samen met de oom met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te belasten, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Feiten

  • De moeder is van [datum 1] 2012 tot [datum 2] 2016 gehuwd geweest met [de man] .
  • Tijdens dit huwelijk is uit de moeder geboren: [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedag] 2011 te [geboorteplaats] , Turkije.
  • Na dit huwelijk is uit de moeder geboren: [minderjarige 2] (hiarna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedag] 2018 te [geboorteplaats] . De vader van [minderjarige 2] is onbekend. De moeder is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] belast.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 11 augustus 2015 is – voor zover hier van belang – bepaald dat voortaan alleen aan de moeder het gezag toekomt over [minderjarige 1] .
  • [informant] is de biologische vader van [minderjarige 1] .
  • De moeder en [informant] hebben in een ‘
  • Blijkens de uittreksels uit de Basisregistratie personen hebben verzoekers, de moeder en de minderjarigen – in ieder geval – de Nederlandse nationaliteit.
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven doordeweeks in de woning van hun moeder met verzoekers en in de weekenden in de woning van verzoekers.

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in Nederland is, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 van de EU-verordening Brussel II-ter (Nr. 2019/1111) bevoegd om inhoudelijk kennis te nemen van de verzoeken met betrekking tot het gezag.
Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 (hierna: HKBV 1996) is Nederlands recht van toepassing op het verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
Wettelijk kader
Op grond van artikel 1:253t, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), kan de rechtbank, indien het gezag over een kind bij één ouder berust, op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind belasten.
Op grond van 1:253t lid 2 BW kan dit verzoek, ingeval het kind tevens in een familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder, slechts worden toegewezen indien:
de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad; en
de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag over het kind belast is geweest.
In artikel 1:253t lid 3 BW is bepaald dat het verzoek wordt afgewezen indien, mede in het licht van de belangen van een andere ouder, gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
Gezag over [minderjarige 1]
Allereerst zal moeten worden vastgesteld wie met het gezag over [minderjarige 1] is belast.
Op grond van 16 lid 1 HKBV 1996 wordt de vraag wie van rechtswege het gezag heeft over het kind beheerst door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
Artikel 16 lid 2 HKBV 1996 bepaalt dat het recht van de staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het moment waarop de overeenkomst of de eenzijdige rechtshandeling van kracht wordt van toepassing is op het ontstaan of tenietgaan van ouderlijke verantwoordelijkheid door een overeenkomst of een eenzijdige rechtshandeling, zonder tussenkomst van een rechterlijke of administratieve autoriteit.
Zoals onder de feiten is opgenomen, is de moeder bij beschikking van deze rechtbank van 11 augustus 2015 alleen belast met het gezag over [minderjarige 1] . De moeder heeft samen met [informant] op 1 juni 2023 een ‘
Parental Responsibility Agreement’ ondertekend in het Verenigd Koninkrijk, waarin zij hebben verklaard dat zij gezamenlijk de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen over [minderjarige 1] . Gelet op het feit dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] op dat moment in Nederland was, is Nederlands recht van toepassing op de vraag of vanaf dat moment gezamenlijk gezag is ontstaan van de moeder en [informant] . Naar Nederlands recht is het niet mogelijk om door middel van een overeenkomst afspraken te maken over het ouderlijk gezag, nu het ouderlijk gezag in Nederland van openbare orde is en niet ter vrije bepaling van partijen staat. Gelet hierop wordt de in het Verenigd Koninkrijk ondertekende ‘
Parental Responsibility Agreement’in Nederland dus niet erkend. Dit betekent dat de moeder naar Nederlands recht nog steeds alleen belast is met het gezag over [minderjarige 1] .
Oom mede met het gezag belasten over [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
Ter onderbouwing van hun verzoek om de oom mede met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te belasten stellen de moeder en de oom dat zij al langer dan een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben gehad. Immers, de oom en tante dragen al vanaf de geboorte van de kinderen samen met de moeder de zorg voor de kinderen. Feitelijk geven de oom en tante samen met de moeder uitvoering aan een co-ouderschapsregeling, waarbij de kinderen zowel bij de moeder thuis als bij de oom en tante thuis opgroeien. Aan het vereiste van artikel 1:253t lid 2, onder a, BW is naar het oordeel van de rechtbank dus voldaan.
Verder is voldaan aan het vereiste in artikel 1:253t lid 2, onder b, BW dat de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag over het kind belast is geweest. Immers is de moeder vanaf de geboorte van [minderjarige 2] alleen met het gezag over haar belast en sinds 11 augustus 2015 alleen met het gezag over [minderjarige 1] belast.
De oom en tante en de moeder hebben toegelicht dat de moeder is gediagnosticeerd met een bipolaire affectieve stoornis en een onderliggende borderline persoonlijkheidsstoornis. Zij is het afgelopen jaar opgenomen geweest in een psychiatrische kliniek en op de HIC-afdeling van GGNet in Doetinchem. De oom en tante zijn al jaren betrokken bij de zorg en opvoeding van de kinderen en hebben een goede band met de kinderen. Om te voorkomen dat de kinderen door de moeder naar het buitenland worden meegenomen als zij een terugval krijgt – zoals in het verleden al eens is gebeurd – en om ervoor te zorgen dat er beslissingen over de kinderen kunnen worden genomen in de periodes dat het slechts met de moeder gaat en moet worden opgenomen, is het de wens van partijen dat de oom mede met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt belast.
[minderjarige 1] heeft in een gesprek met de kinderrechter aangegeven dat hij het eens is met het verzoek. [informant] , de biologische vader van [minderjarige 1] , heeft goed en regelmatig contact met zijn zoon. Hij is het ook eens met het verzoek.
Tegen deze achtergrond is het volgens de rechtbank in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat de oom mede met het gezag wordt belast. Zij zal het verzoek daarom toewijzen.

Beslissing

De rechtbank:
belast de oom, [verzoeker 1] , geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats] samen met de moeder, [moeder] , geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] , Turkije, met het gezag over de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag] 2011 te [geboorteplaats] , Turkije, en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag] 2018 te [geboorteplaats] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Emmens, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. M.I. Noordegraaf als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 januari 2024.