ECLI:NL:RBDHA:2024:4820

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
NL24.6384 en NL24.6386
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van Syrische gezinsleden in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 5 april 2024, worden de beroepen van eisers, een Syrisch gezin, tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen op 20 februari 2024 afgewezen, met het argument dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvragen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de beroepen op 27 maart 2024 behandeld, waarbij eisers, hun gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt, gebaseerd op het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eisers voerden aan dat zij onmenselijk behandeld zijn door de Franse autoriteiten en dat dit heeft geleid tot een spontane abortus en psychische klachten. De rechtbank concludeert echter dat eisers niet voldoende hebben aangetoond dat de opvang en medische zorg in Frankrijk tekortschieten. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is op Frankrijk.

Daarnaast hebben eisers aangevoerd dat bijzondere individuele omstandigheden hen zouden moeten vrijstellen van de Dublinverordening, maar ook dit argument wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris geen aanleiding had om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen, omdat eisers niet hebben aangetoond dat zij afhankelijk zijn van de hulp van familieleden in Nederland of dat hun situatie in Frankrijk zo ernstig is dat dit een uitzondering rechtvaardigt. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de asielaanvragen van eisers terecht buiten behandeling zijn gesteld. De uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.6384 en NL24.6386

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1], eiser

geboren op [geboortedatum 1],
v-nummer: [v-nummer 1]

[naam 2], eiseres

geboren op [geboortedatum 2],
v-nummer: [v-nummer 2]
Mede namens hun minderjarige kind
[naam 3],
geboren op [geboortedatum 3],
allen van Syrische nationaliteit
gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 20 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 27 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1.3.
Het verzoek van eisers om een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder de zaaknummers NL24.6385 en NL24.6387. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van de besluiten
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard op 3 januari 2024.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eisers stellen zich op het standpunt dat ten aanzien van Frankrijk niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eisers zijn door de Franse autoriteiten onmenselijk behandeld en ontvingen niet de benodigde zorg. Eiseres is dusdanig gestrest geraakt van de gehele situatie, dat haar zwangerschap geëindigd is in een miskraam. Als gevolg hiervan is psychische problematiek ontstaan bij eisers. Daarnaast stellen eisers dat uit recente landeninformatie blijkt dat de opvangsituatie in Frankrijk onder de maat is. De staatssecretaris zou daarom een garantie over adequate opvang moeten verkrijgen.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Het algemene uitgangspunt is dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eisers aannemelijk maken dat het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
5.2.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft recentelijk in haar uitspraak van 9 oktober 2023 bevestigd dat ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan (ECLI:NL:RVS:2023:3737). In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat het AIDA-rapport 2022 geen wezenlijk ander beeld van de opvang van asielzoekers in Frankrijk schetst dan al eerder naar voren is gekomen in de vorige rapportages van AIDA over Frankrijk. Voor het oordeel dat ten aanzien van Frankrijk thans niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan ziet de rechtbank in wat eisers hebben aangevoerd ook geen aanleiding, nu niet is gebleken dat de opvangproblemen in Frankrijk, ondanks dat er moeilijkheden bestaan, dermate structureel en ernstig zijn, dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Ook het persoonlijk relaas van eisers biedt geen aanleiding voor dat oordeel. Gelet hierop heeft de staatssecretaris geen individuele garanties hoeven vragen bij de autoriteiten van Frankrijk. Van eisers mag voorts worden verwacht dat zij zich bij voorkomende problemen in de Franse asielprocedure, opvangvoorzieningen, of anderszins beklagen bij de (hogere) Franse autoriteiten. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hen niet is of dat de Franse autoriteiten hen niet kunnen of willen helpen, dan wel dat het zoeken van hulp bij voorbaat zinloos is.
Artikel 17 van de Dublinverordening
6. Eisers voeren aan dat Nederland hun asielaanvragen in behandeling dient te nemen vanwege bijzondere individuele omstandigheden. In het bestreden besluit zijn niet alle relevante feiten en omstandigheden betrokken voor wat betreft toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening (Dvo). Familie van eisers zijn in Nederland woonachtig en verlenen mantelzorg. Uit het ingebrachte patiëntdossier blijkt dat sprake is geweest van een spontane abortus en dat bij eiseres sprake is van psychische klachten. Deze klachten zijn ontstaan door toedoen van de Franse autoriteiten en het verblijf in Frankrijk. Gelet op wat eisers in Frankrijk is overkomen, zou het van onevenredige hardheid getuigen als eisers zouden worden overdragen aan Frankrijk, aldus eisers.
6.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers niet met stukken hebben onderbouwd dat zij afhankelijk zijn van de hulp van hun familieleden. De staatssecretaris stelt daarnaast terecht dat er op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit mag worden gegaan dat eisers in Frankrijk toegang hebben tot opvang en medische zorg en dat de medische zorg van een vergelijkbaar niveau is als in Nederland. Het is tragisch voor eisers dat ze te maken hebben gehad met een miskraam. Zij hebben echter onvoldoende onderbouwd, ook niet door overlegging van het patiëntendossier, dat dit het gevolg is van een gebrek aan opvang of het onthouden van medische zorg in Frankrijk. De staatssecretaris heeft in de omstandigheden van eisers dan ook geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de asielaanvragen van eisers terecht buiten behandeling zijn gesteld. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Geçer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.