ECLI:NL:RBDHA:2024:4800

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
NL23.40068 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verzet tegen niet-in behandeling name door Frankrijk

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 april 2024 uitspraak gedaan over het verzet van een opposant tegen een eerder besluit waarbij zijn asielaanvraag niet in behandeling werd genomen. De opposant, die op 6 november 2023 asiel aanvroeg, kreeg te horen dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn aanvraag. De rechtbank had eerder, op 7 februari 2024, het beroep van de opposant ongegrond verklaard. In het verzet voerde de opposant aan dat de medische situatie van zijn echtgenote niet was meegenomen in de eerdere beoordeling. De rechtbank oordeelde dat de medische stukken van de echtgenote, die op 8 januari 2024 waren ingediend, niet waren betrokken bij de eerdere uitspraak. Hierdoor was de eerdere beslissing niet buiten redelijke twijfel ongegrond verklaard. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond en de eerdere uitspraak verviel. Vervolgens deed de rechtbank meteen uitspraak op het beroep, waarbij zij oordeelde dat de asielaanvraag van de opposant op goede gronden niet in behandeling was genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk was. De rechtbank veroordeelde de verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 875,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is geen hoger beroep mogelijk tegen de uitspraak op het verzet.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.40068 V (verzet) en NL23.40068 (beroep).

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant] , opposant

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.E. Muller),

en uitspraak van de enkelvoudige kamer in de beroepszaak tussen

opposant
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Beket).

Inleiding

1. Opposant heeft op 6 november 2023 asiel aangevraagd in Nederland.
1.1
Bij besluit van 21 december 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van opposant niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk voor de behandeling daarvan verantwoordelijk is.
1.2
Opposant heeft beroep (NL23.40068) ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3
Bij uitspraak van 7 februari 2024 heeft de rechtbank dat beroep - met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - ongegrond verklaard.
1.4
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet (NL23.40068 V) ingesteld.
1.5
De rechtbank heeft het verzet op 21 maart 2024 op zitting behandeld. Opposant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en S. Magid als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Opposant stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1989 en de Libanese nationaliteit te hebben. Opposant is samen met zijn echtgenote op 6 november 2023 naar Nederland gereisd en heeft na toegangsweigering op de luchthaven Schiphol vervolgens asiel aangevraagd. Verweerder heeft de asielaanvraag van opposant niet in behandeling genomen, omdat opposant ten tijde van de aanvraag in het bezit was een geldig Schengenvisum voor Frankrijk. Verweerder heeft de Franse autoriteiten daarom op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening verzocht om de asielaanvraag van opposant over te nemen. De Franse autoriteiten hebben dit verzoek op 21 december 2023 geaccepteerd.
Wat heeft de rechtbank in de eerdere uitspraak geoordeeld?
3. Met de eerdere uitspraak heeft de rechtbank het beroep van opposant kennelijk ongegrond verklaard. Redengevend voor dat oordeel was dat opposant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Frankrijk risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [1] of artikel 4 van het Handvest [2] . Niet gebleken is namelijk dat ten aanzien van Frankrijk niet meer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat de Franse autoriteiten hun internationale verplichtingen jegens Dublinclaimanten niet nakomen of dat anderszins sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure of het asielopvangsysteem in Frankrijk. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder op goede gronden geconcludeerd heeft dat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening die ertoe verplichten om de asielaanvraag van opposant aan zich te trekken.
Wat voert opposant aan in verzet?
4. Opposant voert in verzet aan dat de rechtbank het beroep ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard heeft. In de eerste plaats verwijst opposant naar de medische situatie van zijn echtgenote en de medische stukken die volgens de gemachtigde op 8 januari 2024 in de procedure van de echtgenote zijn ingebracht. Opposant verwijst naar artikel 11 van de Dublinverordening en stelt dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen niet tot gevolg mag hebben dat opposant en zijn echtgenote van elkaar gescheiden worden. De echtgenote is vanwege haar medische situatie afhankelijk van opposant. Er is daarom sprake van bijzondere, individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening, die op grond van paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 ertoe moeten leiden dat verweerder de asielaanvragen toch in behandeling neemt,ondanks dat de overige bepalingen uit de Dublinverordening daartoe niet verplichten en een andere lidstaat als verantwoordelijk voor de inhoudelijke beoordeling van het verzoek om internationale bescherming kan worden aangemerkt.
Wat is het toetsingskader bij verzet?
5. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank uitsluitend over de vraag of het beroep van opposant buiten redelijke twijfel ongegrond verklaard kon worden zonder het houden van een zitting. Indien opposant met gegronde redenen kan onderbouwen dat de rechtbank deze zaak niet zonder zitting als ongegrond had mogen afdoen, kan het verzet gegrond verklaard worden. Aan de inhoudelijke bespreking van beroepsgronden gericht tegen het bestreden besluit komt de rechtbank pas toe als het verzet gegrond is.
Wat is het oordeel van de rechtbank over het verzet?
6. De rechtbank stelt vast dat op 8 januari 2024 medische stukken van de echtgenote van opposant zijn toegevoegd aan het digitale dossier van de voorlopige voorziening (NL23.40066), die gekoppeld was aan het beroep van de echtgenote van opposant. Opposant heeft in deze procedure voor de onderbouwing van zijn standpunt ten aanzien van toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening verwezen naar deze medische stukken van zijn echtgenote. De verzetsrechter is van oordeel dat de rechtbank voor de behandeling van het beroep van opposant dan ook tijdig de beschikking had over deze stukken. Nu uit de eerdere uitspraak niet blijkt dat deze stukken op enige wijze zijn betrokken bij de beoordeling van het beroep van opposant, is de verzetsrechter van oordeel het beroep niet buiten redelijke twijfel ongegrond verklaard kon worden en niet zonder zitting mocht worden afgedaan.
6.1
Het verzet is daarom gegrond en de eerdere uitspraak van 7 februari 2024 komt te vervallen.
Wat is het oordeel van de rechtbank over het beroep?
7. Met toepassing van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb zal de rechtbank ook meteen uitspraak doen op het beroep, nu de rechtbank van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van het beroep en partijen op de verzetszitting tevens zijn gehoord over de inhoud van de zaak en daarbij zijn gewezen op deze bevoegdheid.
7.1
In aanvulling op de beroepsgronden heeft de gemachtigde van opposant ter zitting nog aangevoerd dat overdracht aan Frankrijk ten aanzien van de echtgenote van opposant zal leiden tot schending van de norm neergelegd in het arrest C.K. tegen Slovenië. Gelet op alle overgelegde medische stukken blijkt namelijk dat de echtgenote van opposant psychische klachten heeft en dat de asielopvangmogelijkheden in Frankrijk slecht en gebrekkig zijn. Onder verwijzing naar een uitspraak [3] van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft de gemachtigde gesteld dat de echtgenote door een BMA-arts onderzocht moet worden. Omdat de echtgenote van opposant niet kan worden overgedragen aan Frankrijk dient verweerder op grond van artikel 11 Dublinverordening ook de aanvraag van eiser aan zich te trekken. Vanwege het geweld en de traumatische gebeurtenissen die opposant en zijn echtgenote hebben meegemaakt, bestaat tot slot op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aanleiding om de asielaanvraag in behandeling te nemen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
7.2
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen jegens asielzoekers zullen nakomen. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan opposant om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdacht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvoor kan opposant objectieve informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk overleggen en/of verklaringen afleggen over eigen ervaringen met het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk. Uit vaste rechtspraak [4] van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest pas sprake is, als de door de vreemdeling aannemelijk gemaakte tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid hebben bereikt.
7.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft opposant niet aannemelijk gemaakt dat verweerder ten aanzien van Frankrijk niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Uit recente rechtspraak [5] van de hoogste bestuursrechter volgt dat de Franse autoriteiten hun verdragsverplichtingen jegens asielzoekers, ook Dublinclaimanten nog voldoende nakomen. Het AIDA rapport update 2022 waar opposant op gewezen heeft, schept geen wezenlijk ander beeld over de omstandigheden voor asielzoekers in Frankrijk en is bovendien in voornoemde recente rechtspraak van de Afdeling betrokken. Hoewel uit dit rapport blijkt dat niet voor alle asielzoekers direct opvang beschikbaar is en dat Dublinclaimanten in Frankrijk problemen kunnen ondervinden met het vinden van ondersteuning in de asielprocedure, is het voorgaande nog niet voldoende om te concluderen dat de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid is bereikt. De Franse autoriteiten hebben met het expliciete claimakkoord gegarandeerd dat de asielaanvraag van opposant in behandeling genomen zal worden en daarnaast is niet gebleken dat opposant bij voorkomende problemen in de asielprocedure of asielopvang zich hierover niet of niet op zinvolle wijze kan beklagen bij de Franse autoriteiten. Nu opposant bovendien geen eerdere ervaringen heeft met de Franse asielopvang- en procedure kan hij zijn vrees voor overdracht naar Frankrijk niet met concrete eigen ervaringen onderbouwen. Het betoog slaagt niet.
Medische problematiek echtgenote
7.4
Met inachtneming van alle medische informatie in het dossier aanwezig en het verhandelde ter zitting, komt de rechtbank tot het oordeel dat de echtgenote van opposant niet aannemelijk gemaakt heeft dat haar overdracht aan Frankrijk zal leiden tot reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van haar gezondheidstoestand. Uit de overgelegde medische informatie kan namelijk niet worden afgeleid dat de behandelaren van de echtgenote van opposant het risico aannemelijk achten dat haar situatie onomkeerbaar of aanzienlijk zal verslechteren (bijvoorbeeld door een reëel risico op zelfmoord) als gevolg van de overdracht aan Frankrijk. De enkele omstandigheid dat uit de dossierstukken van het GZA blijkt dat echtgenote van opposant last heeft van stress- en depressieve klachten en op 11 december 2023 om kalmeringsmiddelen verzocht heeft, is op grond van het geldende beleid in Werkinstructie 2021/3 onvoldoende om verweerder te verplichten een BMA-advies in te winnen. Het beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, maakt dit oordeel niet anders, nu het hier niet om vergelijkbare gevallen gaat. In de zaak die voorlag in voornoemde uitspraak was namelijk sprake van een meer uitgebreide psychiatrische behandelgeschiedenis en eerdere zelfmoordpogingen ten gevolge van traumatische ervaringen in de lidstaat waaraan de vreemdeling in kwestie zou worden overgedragen. Daarvan is hier geen sprake en een beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt dan ook niet.
Artikel 11 van de Dublinverordening
7.5
Voor zover opposant in beroep betoogd heeft dat de medische problematiek of de anderszins bijzondere, individuele omstandigheden van zijn echtgenote maken dat verweerder de asielaanvraag van de echtgenote aan zich moet trekken, slaagt dit beroep niet. Verwezen wordt hiervoor naar de uitspraak op het verzet en het beroep van de echtgenote (NL23.40065 en NL23.40065 V). Omdat er geen aanleiding bestaat om de asielaanvraag van de echtgenote onverplicht aan zich te trekken, slaagt een beroep van opposant op toepassing van artikel 11 van de Dublinverordening evenmin.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7.6
Opposant heeft tot slot niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening. Het geweld en de traumatische ervaringen die opposant en zijn echtgenote stellen te hebben doorgemaakt in Libanon maakt niet dat overdracht aan Frankrijk van een onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat opposant niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze nare ervaringen maken dat opposant niet aan Frankrijk kan worden overgedragen, nu de door opposant gestelde vrees voor overdracht aan Frankrijk niet op eigen concrete ervaringen in dat land is gebaseerd.
7.7
Alles in samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat verweerder de asielaanvraag van opposant op goede gronden niet in behandeling heeft genomen. Frankrijk is verantwoordelijk voor de asielaanvraag van opposant en niet gebleken is dat verweerder de asielaanvraag van opposant onverplicht aan zich dient te trekken. Het beroep is ongegrond.

Conclusies en gevolgen

8. Het verzet is gegrond. De eerdere uitspraak van 7 februari 2024 vervalt.
9. Met toepassing van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Dat betekent dat de rechtbank - met inachtneming van alle informatie die op dit moment bekend is - van oordeel is dat verweerder de asielaanvraag van opposant op goede gronden niet in behandeling heeft genomen, omdat Frankrijk daarvoor verantwoordelijk is. Het bestreden besluit blijft in stand.
10. Omdat het verzet na behandeling op zitting gegrond verklaard is, bestaat in dit geval aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 2024 vastgesteld op € 875,- (0,5 punt voor het verzetschrift, 0,5 punt voor het verschijnen op de verzetszitting, met een waarde van € 875,- per punt, wegingsfactor 1). Verweerder dient dit bedrag aan de gemachtigde van opposant te betalen.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen de uitspraak op het verzet is geen hoger beroep mogelijk.
Tegen de uitspraak op het beroep kan binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep ingesteld worden bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De datum van verzending ziet u bovenaan deze pagina.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 13 december 2023, zaaknummer NL22.24261, niet gepubliceerd op rechtspraak.nl.
4.Zie het arrest
5.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 1 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2928, van 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1318, van 9 maart 2022, ECLI:NLRVS:2022:715, en van 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:816.