ECLI:NL:RBDHA:2024:4799

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
NL23.40065 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen de niet-ontvankelijkheid van de asielaanvraag van een Libanese vrouw in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 april 2024 uitspraak gedaan in het verzet van een Libanese vrouw tegen de niet-ontvankelijkheid van haar asielaanvraag. De vrouw had op 6 november 2023 asiel aangevraagd in Nederland, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had haar aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. De rechtbank had eerder, op 7 februari 2024, het beroep van de vrouw ongegrond verklaard, maar zij heeft verzet aangetekend. Tijdens de zitting op 21 maart 2024 heeft de rechtbank de medische informatie die de vrouw had overgelegd, niet betrokken bij haar eerdere oordeel. De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak niet buiten redelijke twijfel ongegrond kon worden verklaard zonder zitting, waardoor het verzet gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vervolgens het beroep opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de asielaanvraag van de vrouw op goede gronden niet in behandeling is genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak van 7 februari 2024 vernietigd en het beroep ongegrond verklaard. De proceskosten zijn aan de vrouw toegewezen, met een bedrag van € 875,- voor de gemaakte kosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.40065 V (verzet) en NL23.40065 (beroep).

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposante], opposante

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.E. Muller),

en uitspraak van de enkelvoudige kamer in de beroepszaak tussen

opposante
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Beket).

Inleiding

1. Opposante heeft op 6 november 2023 asiel aangevraagd in Nederland.
1.1
Bij besluit van 21 december 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van opposante niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk voor de behandeling daarvan verantwoordelijk is.
1.2
Opposante heeft beroep (NL23.40065) ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3
Bij uitspraak van 7 februari 2024 heeft de rechtbank dat beroep - met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - ongegrond verklaard.
1.4
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet (NL23.40065 V) ingesteld.
1.5
De rechtbank heeft het verzet op 21 maart 2024 op zitting behandeld. Opposante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en S. Magid als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Opposante stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1989 en de Libanese nationaliteit te hebben. Verweerder heeft de asielaanvraag van opposante niet in behandeling genomen, omdat opposante ten tijde van de aanvraag in het bezit was een geldig Schengenvisum voor Frankrijk. Verweerder heeft de Franse autoriteiten daarom op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening verzocht om de asielaanvraag van opposante over te nemen. De Franse autoriteiten hebben dit verzoek op 21 december 2023 geaccepteerd.
Wat heeft de rechtbank in de bestreden uitspraak geoordeeld?
3. Met de eerdere uitspraak heeft de rechtbank het beroep van opposante tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag kennelijk ongegrond verklaard. Redengevend voor dat oordeel was dat opposante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij overdracht aan Frankrijk risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [1] of artikel 4 van het Handvest [2] . Niet gebleken is namelijk dat de Franse autoriteiten hun internationale verplichtingen jegens Dublinclaimanten niet nakomen of dat anderszins sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure of het asielopvangsysteem in Frankrijk. De rechtbank heeft in de bestreden uitspraak ook geoordeeld dat opposante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar overdracht aan Frankrijk zal leiden tot een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van haar gezondheidstoestand, zoals bedoeld in het arrest [3] C.K. tegen Sloveniëvan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder op goede gronden geconcludeerd heeft dat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening.
Wat voert opposante aan in verzet?
4. Opposante voert in verzet aan de rechtbank het beroep ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard heeft. Al op 8 januari 2024 zijn namens opposante medische stukken overgelegd die inzicht geven in haar medische en psychische problematiek. De rechtbank heeft deze informatie blijkens de eerdere uitspraak niet betrokken bij het oordeel over de beroepsgronden die zien op het arrest
C.K. tegen Slovenië.Het eindoordeel over het beroep stond hierom niet buiten redelijke twijfel en daarom dient het verzet gegrond verklaard te worden. In verzet is ook aangevoerd dat in de eerdere uitspraak ten onrechte geoordeeld is dat in het geval van opposante geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening.
Wat is het toetsingskader bij verzet?
5. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank uitsluitend over de vraag of het beroep van opposante buiten redelijke twijfel ongegrond verklaard kon worden zonder het houden van een zitting. Indien opposante met gegronde redenen kan onderbouwen dat de rechtbank deze zaak niet buiten redelijke twijfel als ongegrond had mogen afdoen, kan het verzet gegrond verklaard worden. Aan de inhoudelijke bespreking van de beroepsronden gericht tegen het bestreden besluit komt de rechtbank pas toe als het verzet gegrond is.
Wat is het oordeel van de rechtbank over het verzet?
6. De rechtbank stelt vast dat op 8 januari 2024 medische stukken van opposante zijn toegevoegd aan het digitale dossier van de voorlopige voorziening (NL23.40066), die op dat moment gekoppeld was aan het beroep (NL23.40065) van opposante. Deze medische stukken zijn tijdig en vóór de eerdere uitspraak aan de rechtbank overgelegd.
6.1
Uit rechtsoverweging 6 van de eerdere uitspraak blijkt echter dat de rechtbank deze informatie niet bij de beoordeling van de beroepsgronden over het arrest C.K. tegen Slovenië heeft betrokken. De verzetsrechter is daarom van oordeel dat de rechtbank het beroep van opposante niet buiten redelijke twijfel ongegrond kon verklaren en dus niet zonder zitting kon afdoen.
6.2
Het verzet is daarom al gegrond en de andere verzetsgronden behoeven geen nadere bespreking. De eerdere uitspraak van 7 februari 2024 komt te vervallen.
Wat is het oordeel van de rechtbank over het beroep?
7. Met toepassing van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb zal de rechtbank ook meteen uitspraak doen op het beroep, nu de rechtbank van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van het beroep en partijen op de verzetszitting tevens zijn gehoord over de inhoud van de zaak en daarbij zijn gewezen op deze bevoegdheid.
7.1
In aanvulling op de beroepsgronden heeft de gemachtigde van opposante ter zitting nog aangevoerd dat overdracht aan Frankrijk zal leiden tot schending van de norm neergelegd in het arrest C.K. tegen Slovenië, nu uit de overgelegde medische stukken blijkt dat opposante psychische klachten heeft en dat de asielopvangmogelijkheden in Frankrijk slecht en gebrekkig zijn. Gemachtigde heeft in dit kader gewezen op een uitspraak [4] van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, en gesteld dat een BMA-arts moet onderzoeken óf, en zo ja, hoe een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van opposante voorkomen kan worden bij overdracht aan Frankrijk.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
7.2
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen jegens asielzoekers zullen nakomen. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan opposante om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij bij overdacht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvoor kan opposante objectieve informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk overleggen en/of verklaringen afleggen over eigen ervaringen met het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk. Uit vaste rechtspraak [5] van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest pas sprake is, als de door de vreemdeling aannemelijk gemaakte tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid hebben bereikt.
7.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft opposante niet aannemelijk gemaakt dat verweerder ten aanzien van Frankrijk niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Uit recente rechtspraak [6] van de hoogste bestuursrechter volgt dat de Franse autoriteiten hun verdragsverplichtingen jegens asielzoekers, ook Dublinclaimanten nog voldoende nakomen. Het AIDA rapport update 2022 waar opposante op gewezen heeft, schept geen wezenlijk ander beeld over de omstandigheden voor asielzoekers in Frankrijk en is bovendien in voornoemde recente rechtspraak van de Afdeling betrokken. Hoewel uit dit rapport blijkt dat niet voor alle asielzoekers direct opvang beschikbaar is en dat Dublinclaimanten in Frankrijk problemen kunnen ondervinden met het vinden van ondersteuning in de asielprocedure, is het voorgaande nog niet voldoende om te concluderen dat de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid is bereikt. De Franse autoriteiten hebben met het expliciete claimakkoord gegarandeerd dat de asielaanvraag van opposante in behandeling genomen zal worden en daarnaast is niet gebleken dat opposante bij voorkomende problemen in de asielprocedure of asielopvang zich hierover niet of niet op zinvolle wijze kan beklagen bij de Franse autoriteiten. Nu opposante bovendien geen eerdere ervaringen heeft met de Franse asielopvang- en procedure kan zij haar vrees voor overdracht naar Frankrijk niet met concrete eigen ervaringen onderbouwen. Het betoog slaagt niet.
Arrest C.K. tegen Slovenië
7.4
Met inachtneming van alle medische informatie in het dossier aanwezig en het verhandelde ter zitting, komt de rechtbank tot het oordeel dat opposante niet aannemelijk gemaakt heeft dat overdracht aan Frankrijk zal leiden tot reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van haar gezondheidstoestand. Uit de overgelegde medische informatie kan niet worden afgeleid dat de behandelaren van opposante een dergelijk risico (bijvoorbeeld door een reële kans op zelfmoord) aannemelijk achten. In een dergelijk geval is verweerder op grond van zijn eigen beleid niet gehouden om BMA-advies in te winnen voordat een overdrachtsbesluit wordt opgelegd. De rechtbank begrijpt dat de vlucht uit Libanon opposante erg heeft aangegrepen en dat zij lijdt onder haar psychische klachten die uit het dossier blijken, zoals angst, paniekaanvallen en neerslachtigheid. Deze klachten en het feit dat uit de dossierstukken van het GZA blijkt dat opposante op 11 december 2023 om kalmeringsmiddelen verzocht heeft, is op grond van het geldende beleid in Werkinstructie 2021/3 echter onvoldoende om verweerder te verplichten een BMA-advies in te winnen. Het beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, maakt dit oordeel niet anders, nu het hier niet om vergelijkbare gevallen gaat. In de zaak die voorlag in voornoemde uitspraak was namelijk sprake van een meer uitgebreide psychiatrische behandelgeschiedenis en eerdere zelfmoordpogingen ten gevolge van traumatische ervaringen in de lidstaat waaraan de vreemdeling in kwestie zou worden overgedragen. Daarvan is hier geen sprake en een beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt dan ook niet. De rechtbank geeft tot slot in overweging dat het met toestemming van opposante op grond van artikel 32 van de Dublinverordening mogelijk is om de Franse autoriteiten te informeren over haar medische toestand en dat haar medische gegevens verstuurd kunnen worden aan behandelaren in Frankrijk ten behoeve van het voorzetten van haar medische behandeling.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7.5
Opposante heeft tot slot niet aannemelijk gemaakt dat het geweld en de traumatische ervaringen die zij heeft doorgemaakt in Libanon als bijzondere, individuele omstandigheden in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening hebben te gelden waardoor overdracht aan Frankrijk van een onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat opposante niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze nare ervaringen maken dat zij niet aan Frankrijk kan worden overgedragen, nu de door opposante gestelde vrees voor overdracht aan Frankrijk niet op eigen concrete ervaringen in dat land is gebaseerd.
7.6
Alles in samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat verweerder de asielaanvraag van opposante op goede gronden niet in behandeling heeft genomen. Frankrijk is verantwoordelijk voor de asielaanvraag van opposante en niet gebleken is dat verweerder de asielaanvraag van opposante onverplicht aan zich dient te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Het beroep is ongegrond.

Conclusies en gevolgen

8. Het verzet is gegrond. De eerdere uitspraak van 7 februari 2024 vervalt.
9. Met toepassing van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Dat betekent dat de rechtbank - met inachtneming van alle informatie die op dit moment bekend is - van oordeel is dat verweerder de asielaanvraag van opposante op goede gronden niet in behandeling heeft genomen, omdat Frankrijk daarvoor verantwoordelijk is. Het bestreden besluit blijft in stand.
10. Omdat het verzet na behandeling op zitting gegrond verklaard is, bestaat in dit geval aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 2024 vastgesteld op € 875,- (0,5 punt voor het verzetschrift, 0,5 punt voor het verschijnen op de verzetszitting, met een waarde van € 875,- per punt, wegingsfactor 1). Verweerder dient dit bedrag aan de gemachtigde van opposante te betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen de uitspraak op het verzet is geen hoger beroep mogelijk.
Tegen de uitspraak op het beroep kan binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep ingesteld worden bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De datum van verzending ziet u bovenaan deze pagina.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.
4.uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 13 december 2023, zaaknummer NL22.24261, niet gepubliceerd op rechtspraak.nl.
5.Zie het arrest
6.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 1 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2928, van 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1318, van 9 maart 2022, ECLI:NLRVS:2022:715, en van 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:816.