In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 april 2024 uitspraak gedaan in het verzet van een Libanese vrouw tegen de niet-ontvankelijkheid van haar asielaanvraag. De vrouw had op 6 november 2023 asiel aangevraagd in Nederland, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had haar aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. De rechtbank had eerder, op 7 februari 2024, het beroep van de vrouw ongegrond verklaard, maar zij heeft verzet aangetekend. Tijdens de zitting op 21 maart 2024 heeft de rechtbank de medische informatie die de vrouw had overgelegd, niet betrokken bij haar eerdere oordeel. De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak niet buiten redelijke twijfel ongegrond kon worden verklaard zonder zitting, waardoor het verzet gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vervolgens het beroep opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de asielaanvraag van de vrouw op goede gronden niet in behandeling is genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak van 7 februari 2024 vernietigd en het beroep ongegrond verklaard. De proceskosten zijn aan de vrouw toegewezen, met een bedrag van € 875,- voor de gemaakte kosten.