ECLI:NL:RBDHA:2024:4791
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Vordering tot overplaatsing van gedetineerde naar lichter regime en niet-ontvankelijkheid in kort geding
In deze zaak heeft een gedetineerde, aangeduid als [eiser], een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, met als doel overplaatsing naar een lichter regime in de Penitentiaire Inrichting (PI). De voorzieningenrechter, mr. D.R. Glass, heeft op 8 maart 2024 mondeling uitspraak gedaan. De gedetineerde was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en had procesafspraken gemaakt met het Openbaar Ministerie (OM) over zijn detentie. Hij vorderde onder andere een verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig handelt door hem niet in een lichter regime te plaatsen, en eiste schadevergoeding voor de dagen dat hij in een zwaarder regime verbleef.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gedetineerde niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat er een bijzondere rechtsgang openstaat bij de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ), waar de gedetineerde zijn verzoek tot overplaatsing kan indienen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de RSJ een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang biedt, waardoor de burgerlijke rechter niet bevoegd is om over de vorderingen van de gedetineerde te oordelen. De voorzieningenrechter heeft de gedetineerde in het ongelijk gesteld en hem veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de Staat.
De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsgang bij de RSJ voor gedetineerden die vorderingen indienen met betrekking tot hun detentieomstandigheden. De voorzieningenrechter heeft de gedetineerde in zijn vorderingen niet-ontvankelijk verklaard en de proceskosten vastgesteld op € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving.