ECLI:NL:RBDHA:2024:4791

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
C/09/662501 / KG ZA 24-190
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot overplaatsing van gedetineerde naar lichter regime en niet-ontvankelijkheid in kort geding

In deze zaak heeft een gedetineerde, aangeduid als [eiser], een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, met als doel overplaatsing naar een lichter regime in de Penitentiaire Inrichting (PI). De voorzieningenrechter, mr. D.R. Glass, heeft op 8 maart 2024 mondeling uitspraak gedaan. De gedetineerde was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en had procesafspraken gemaakt met het Openbaar Ministerie (OM) over zijn detentie. Hij vorderde onder andere een verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig handelt door hem niet in een lichter regime te plaatsen, en eiste schadevergoeding voor de dagen dat hij in een zwaarder regime verbleef.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gedetineerde niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat er een bijzondere rechtsgang openstaat bij de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ), waar de gedetineerde zijn verzoek tot overplaatsing kan indienen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de RSJ een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang biedt, waardoor de burgerlijke rechter niet bevoegd is om over de vorderingen van de gedetineerde te oordelen. De voorzieningenrechter heeft de gedetineerde in het ongelijk gesteld en hem veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de Staat.

De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsgang bij de RSJ voor gedetineerden die vorderingen indienen met betrekking tot hun detentieomstandigheden. De voorzieningenrechter heeft de gedetineerde in zijn vorderingen niet-ontvankelijk verklaard en de proceskosten vastgesteld op € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving.

Uitspraak

Rechtbank den haag
Team handel – voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/662501 / KG ZA 24-190
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 8 maart 2024
in de zaak van
[eiser]thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te [locatie],
eiser,
advocaat mr. C. Stroobach te Diemen,
tegen:
de Staat der Nederlandente Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. T. J. Crom te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘de Staat’.
Aanwezig is mr. D.R. Glass, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. L.M. in ‘t Veen, griffier.
Tevens is aanwezig [eiser], via een videoverbinding, vergezeld van mr. Stroobach, en de Staat, vergezeld van mr. Crom.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 29a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) heeft [eiser] vervolgd voor (onder meer) het produceren van en handelen in harddrugs, het treffen van voorbereidingshandelingen voor de internationale productie van en handel in harddrugs, het telen en verhandelen van softdrugs, het voorhanden hebben van een vuurwapen en witwassen. Het OM en [eiser] hebben procesafspraken gemaakt over de afdoening van de strafzaak. Deze afspraken zijn vastgelegd in een ondertekende overeenkomst.
1.2.
Bij vonnis van 13 december 2023 van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: het vonnis) is [eiser] veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaar met aftrek van voorarrest. Bij dit vonnis is tevens de voorlopige hechtenis van [eiser] - die eerder was geschorst - opgeheven.
1.3.
Op 20 februari 2024 is [eiser] op grond van een signalering aangehouden en naar het politiebureau overgebracht. Na overleg tussen de advocaat van [eiser], het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) en de officier van justitie is [eiser] in vrijheid is gesteld onder de voorwaarde dat hij zich op 4 maart 2024 zou melden bij een politiebureau.
1.4.
[eiser] heeft zich vervolgens op 4 maart 2024 op het politiebureau [plaats] gemeld waarna hij de zogenaamde arrestantenstatus heeft gekregen en op de arrestantenafdeling is geplaatst.
1.5.
[eiser] is vanaf 6 maart 2024 gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting (PI) te [locatie].
1.6.
[eiser] vordert in deze procedure, zakelijk weergegeven:
I. een verklaring voor recht dat de uitvoerende instantie, dan wel het OM, dan wel de Staat, onrechtmatig handelt jegens [eiser] door het vonnis van de rechtbank en de procesafspraken niet na te komen door eiser niet te plaatsen in een PI of door eiser te plaatsen in een rood regime binnen de PI;
II. de Staat onder verbeurte van een dwangsom te veroordelen tot het nemen van een beslissing inhoudende dat [eiser] wordt overgeplaatst naar dan wel zich kan melden bij een PI (bij voorkeur [locatie]) waar hij in een groen regime wordt geplaatst, dan wel [eiser] onmiddellijk in vrijheid te stellen en de Staat te gelasten aan [eiser] een schadevergoeding van € 130,- per dag toe te kennen voor iedere dag dat [eiser] op een politiebureau of in een rood regime verblijft in plaats van in een groen regime;
III. de Staat te veroordelen in de proceskosten, de buitengerechtelijke kosten, het salaris van de gemachtigde en de nakosten.
1.7.
[eiser] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. Onderdeel van de gemaakte procesafspraken is dat [eiser] zich - indien de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis zou opheffen - kon melden bij de penitentiaire inrichting en aldaar direct in een licht regime (‘groene regime’ of ‘plusregime’) zou worden geplaatst. [eiser] is in strijd met deze afspraak in het basisregime geplaatst. Het lichte regime, waarvoor gedetineerden normaal gesproken pas na 6 weken in aanmerking komen, kent ten opzichte van het basisregime een aantal voordelen waaronder deelname aan extra activiteiten en het kunnen ontvangen van extra bezoek. [eiser] heeft juist vanwege deze voordelen procesafspraken met het OM gemaakt en in ruil daarvoor afstand gedaan van zijn verdedigingsrechten. Nu de procesafspraken niet zijn nagekomen handelt de Staat onrechtmatig. Er wordt namelijk inbreuk gemaakt op fundamentele rechten van [eiser] zoals neergelegd in artikel 5, 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Vast staat dat [eiser] sinds 6 maart 2024 niet meer op de arrestantenafdeling van het politiebureau verblijft, maar in de PI [locatie]. [eiser] heeft daarom bij e-mailbericht van 7 maart 2024 laten weten het deel van zijn vordering dat ziet op overplaatsing naar de PI [locatie] niet te handhaven.
1.8.
De Staat voert verweer tegen het gevorderde. Hij betoogt dat eiser niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vorderingen en betwist dat de door [eiser] gestelde afspraak over de tenuitvoerlegging van de straf is gemaakt.
1.9.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vorderingen. Daartoe is het volgende redengevend.
1.10.
De voorzieningenrechter moet allereerst beoordelen of hij over de vorderingen van [eiser] mag beslissen. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de weg naar de burgerlijke rechter is afgesloten als een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat bij een bijzondere rechter waar [eiser] de kwestie kan voorleggen. Indien [eiser] een overplaatsing naar een andere afdeling wil bewerkstelligen, kan hij daartoe op grond van artikel 18 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) een verzoek tot overplaatsing indienen bij de minister van Justitie en Veiligheid. Bij een afwijzende beslissing of bij het uitblijven van een beslissing op een dergelijk verzoek staat beroep open bij de beroepscommissie van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (hierna: RSJ), terwijl aan de voorzitter van de RSJ een voorlopige voorziening kan worden gevraagd. De RSJ toetst in voorkomend geval ook aan hoger recht, zoals het EVRM. Nu een (op beklag volgende) beroepsprocedure bij de RSJ volgens vaste jurisprudentie wordt aangemerkt als een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, sluit (de mogelijkheid van) die procedure de weg naar de burgerlijke (voorzieningen)rechter uit. De omstandigheid dat [eiser] aan zijn vordering ten grondslag legt dat hij procesafspraken heeft gemaakt, doet hier niet aan af. Deze grondslag kan namelijk ook door de RSJ worden beoordeeld (zie ook: Gerechtshof Den Haag 28 september 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1715).
1.11.
De conclusie is dat [eiser] niet door de burgerlijke (voorzieningen)rechter kan worden ontvangen in zijn vordering tot overplaatsing, althans schorsing van de executie, en evenmin in zijn vorderingen die zien op een verklaring voor recht en betaling van schadevergoeding die immers uit eerstgenoemde vordering voortvloeien en daarmee onlosmakelijk samenhangen, nog daargelaten of die vorderingen thuishoren in kort geding.
1.12.
[eiser] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de eventuele verhoging zoals
vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.973,00
1.13.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
2.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
2.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
Mr. L.M. in ‘t Veen mr. D.R. Glass