In deze zaak heeft appellant, een gedetineerde, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag. Appellant is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en verzoekt om overplaatsing naar een lichter detentieregime, gebaseerd op een door hem gestelde afspraak met de Staat. De voorzieningenrechter heeft appellant echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat er een bijzondere rechtsgang openstaat bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) die een vergelijkbaar resultaat kan opleveren.
Het hof heeft de feiten van de zaak in overweging genomen, waaronder de eerdere veroordelingen van appellant en zijn verzoeken om detentiefasering. Appellant heeft aangevoerd dat de voorzieningenrechter zijn vordering onjuist heeft geïnterpreteerd en dat hij recht heeft op nakoming van de gemaakte afspraak. Het hof oordeelt dat de rechtsgang bij de RSJ voldoende waarborgen biedt en dat appellant zijn belang bij de procedure niet heeft verloren, ondanks de positieve beslissing van de selectiefunctionaris.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd en appellant veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Het hof benadrukt dat de door appellant aangevoerde grief faalt en dat de rechtsgang bij de RSJ de weg naar de burgerlijke rechter afsluit. De uitspraak is gedaan op 28 september 2021.