ECLI:NL:RBDHA:2024:4779

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
AWB24/1324
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling ingangsdatum uitstel van vertrek voor Congolese vreemdeling met medische noodzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 april 2024, in de zaak AWB24/1324, wordt het beroep van een Congolese vreemdeling beoordeeld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had verzocht om uitstel van vertrek op basis van zijn medische situatie. De staatssecretaris had eerder de aanvraag afgewezen, maar in een later besluit op 3 januari 2024 werd het bezwaar van de vreemdeling gegrond verklaard en werd hem uitstel van vertrek verleend met ingang van 6 november 2023. De rechtbank moest beoordelen of deze ingangsdatum correct was vastgesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de ingangsdatum van het uitstel van vertrek terecht heeft bepaald op 6 november 2023. De vreemdeling had op deze datum aanvullende informatie overgelegd die aantoont dat de noodzakelijke medische zorg in Congo niet toegankelijk is. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op basis van de ingediende stukken en de argumenten van de vreemdeling de juiste beslissing heeft genomen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de vreemdeling geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om voldoende bewijs te leveren van de onbereikbaarheid van medische zorg in hun land van herkomst, en bevestigt de toepassing van de Vreemdelingencirculaire in dit soort zaken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB24/1324

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2024 in de zaak tussen

[naam], geboren op [datum], van Congolese nationaliteit, eiser,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 3 januari 2024, waarbij de staatssecretaris eiser uitstel van vertrek op grond van zijn medische situatie heeft verleend. Het beroep richt zich tegen de ingangsdatum van het uitstel van vertrek.
1.1.
De staatssecretaris heeft de aanvraag in het besluit van 8 maart 2023 (het primaire besluit) afgewezen. In het bestreden besluit van 3 januari 2024 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser gegrond verklaard en eiser uitstel van vertrek verleend met ingang van 6 november 2023.
2. De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiser verblijft sinds 2016 in Nederland en heeft tweemaal asiel aangevraagd. Deze asielaanvragen zijn afgewezen.
4. Eiser heeft de staatssecretaris op 16 september 2022 verzocht om hem uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw. [1]
5. Bij het primaire besluit heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen. Volgens de staatssecretaris blijkt uit het advies van het BMA [2] van 11 oktober 2022 dat bij het uitblijven van medische behandeling een medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht. De noodzakelijke medische behandeling en medicatie is echter in Congo aanwezig. Eiser heeft volgens de staatssecretaris niet aannemelijk gemaakt dat de zorg in Congo voor hem niet feitelijk toegankelijk is.
6. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 22 september 2023 heeft het BMA opnieuw advies uitgebracht. Daaruit blijkt dat bij het uitblijven van medische behandeling een medische noodsituatie wordt verwacht binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden en dat de noodzakelijke medische behandeling in Congo beschikbaar is. Eiser heeft bij brief van 6 november 2023 op dit advies gereageerd en aanvullende informatie overgelegd. Op 15 december 2023 heeft de staatssecretaris referent gehoord.
7. Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser gegrond verklaard. De staatssecretaris vindt dat eiser met de informatie van 6 november 2023 in zijn individuele geval voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de voor hem noodzakelijke medische zorg op dit moment niet toegankelijk is in Congo. De staatssecretaris heeft aan eiser uitstel van vertrek verleend van 6 november 2023 tot 6 november 2024. Volgens de staatssecretaris heeft eiser namelijk op 6 november 2023 de informatie over de feitelijke toegankelijkheid van de medische behandeling in Congo compleet gemaakt.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt de ingangsdatum van het uitstel van vertrek. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
9. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Juridisch kader
10. Paragraaf A3/7.1.3 van de Vc [3] vermeldt dat de vreemdeling uitstel van vertrek krijgt op grond van artikel 64 van de Vw als sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM [4] om medische redenen. Daarvan is, voor zover hier van belang, sprake als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie en als gebleken is dat de noodzakelijke medische behandeling aantoonbaar niet toegankelijk is.
11. Paragraaf A3/7.2.4 van de Vc vermeldt welke bewijsmiddelen de vreemdeling in ieder geval overlegt bij de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw.
12. In paragraaf A3/7.1.5 van de Vc staat dat de bewijslast dat de vreemdeling geen toegang zal hebben tot de vereiste medische zorg op de vreemdeling rust. Om te beoordelen of de medische zorg niet toegankelijk is voor de vreemdeling, worden bewijsstukken gevraagd die inzicht geven in de kosten van de medische behandeling in relatie tot het inkomen van de vreemdeling. Ook gaat het om bewijsstukken over de afstand tussen de woonplaats van de vreemdeling en de zorginstelling (in het land van herkomst) en eventueel diens reismogelijkheden in relatie tot de medische klachten.
13. Op grond van paragraaf A3/7.3.1 van de Vc verleent de staatssecretaris uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 met als ingangsdatum de datum van de aanvraag om uitstel van vertrek door de vreemdeling. Uitzondering hierop is de situatie dat de vreemdeling de voor de aanvraag relevante bewijsmiddelen na het indienen van de aanvraag heeft aangeleverd. Dan geldt als ingangsdatum de datum waarop de vreemdeling zijn aanvraag compleet heeft gemaakt.
Heeft de staatssecretaris de ingangsdatum van het uitstel van vertrek juist vastgesteld?
14. Eiser voert in beroep aan dat de staatssecretaris de ingangsdatum van het uitstel van vertrek onjuist heeft vastgesteld. De staatssecretaris stelt ten onrechte dat de informatie over de toegankelijkheid van de behandeling in Congo pas op 6 november 2023 compleet was. Eiser is van mening dat zich reeds op het moment van ontvangst door de staatssecretaris van de ingevulde toestemmingsverklaring op 30 september 2022, dan wel op het moment van inzending van het ondertekende aanvraagformulier op 26 oktober 2022, een artikel 3 EVRM situatie voordeed en hij de aanvraag toen al compleet heeft gemaakt.
15. De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris terecht uitstel van vertrek verleend aan eiser met ingang van 6 november 2023. Op 6 november 2023 heeft eiser namelijk stukken overgelegd waaruit blijkt dat behandeling in Congo specifiek voor hem feitelijk niet toegankelijk is. Zo heeft eiser informatie overgelegd over de kosten in Congo van de therapie en medicijnen die hij krijgt. Verder heeft eiser naast een op 12 mei 2023 overgelegde brief van zijn behandelaar, waarin de behandelaar stelt dat eiser niet kan werken, algemene informatie overgelegd over het gemiddelde inkomen per jaar in Congo en informatie over het gemiddelde maandinkomen van een cateraar of kok, het beroep van zijn vriend in Congo. Eiser heeft voorts gewezen op informatie van Medcoi, waaruit blijkt dat er geen financiële ondersteuning is voor behandeling van psychische aandoeningen en op een bron waaruit blijkt dat in Congo geen ziektekostenverzekering bestaat. Eiser heeft voorts uitgelegd dat hij geen contact meer heeft met zijn familie en dat de eerder genoemde vriend met wie hij nog wel contact heeft zo weinig verdient dat hij zelf nauwelijks kan rondkomen.
16. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris terecht heeft overwogen dat eiser met het overleggen van deze aanvullende informatie en (onderbouwde) uitleg pas op
6 november 2023 heeft voldaan aan zijn bewijslast en pas op dat moment alle voor zijn aanvraag relevante bewijsmiddelen heeft overgelegd. De staatssecretaris heeft daarom, gelet op paragraaf A3/7.3.1 en A3/7.1.5 van de Vc, als ingangsdatum van het uitstel van vertrek terecht niet de datum van de aanvraag gehanteerd, maar de datum waarop eiser zijn aanvraag compleet heeft gemaakt.

Conclusie

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De staatssecretaris heeft de ingangsdatum van het uitstel van vertrek juist vastgesteld. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C. Drenten - Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is aan partijen verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Bureau Medische Advisering
3.Vreemdelingencirculaire 2000
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden