ECLI:NL:RBDHA:2024:4773
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ongegrond beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting gemeente Leiden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag die was opgelegd op 8 september 2022, omdat zijn auto zonder geldige parkeervergunning was geparkeerd. De naheffingsaanslag bedroeg in totaal € 66,70, waarvan € 0,10 aan parkeerbelasting en € 66,60 aan kosten van de naheffing. De heffingsambtenaar had het bezwaar afgewezen, maar had wel ambtshalve de kosten met € 0,10 verminderd.
De belanghebbende stelde dat de naheffingsaanslag vernietigd moest worden omdat de Verordening parkeerbelasting 2022 van de gemeente Leiden een onjuist maximumbedrag aan kosten vermeldde, namelijk € 66,60 in plaats van het maximaal toegestane bedrag van € 66,50 volgens het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen. De rechtbank oordeelde echter dat de belanghebbende niet meer kosten in rekening waren gebracht dan toegestaan op basis van de Gemeentewet en het Besluit. De rechtbank concludeerde dat de onjuiste vermelding in de Verordening niet leidde tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.