ECLI:NL:RBDHA:2024:4773

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
SGR 23/548
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting gemeente Leiden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag die was opgelegd op 8 september 2022, omdat zijn auto zonder geldige parkeervergunning was geparkeerd. De naheffingsaanslag bedroeg in totaal € 66,70, waarvan € 0,10 aan parkeerbelasting en € 66,60 aan kosten van de naheffing. De heffingsambtenaar had het bezwaar afgewezen, maar had wel ambtshalve de kosten met € 0,10 verminderd.

De belanghebbende stelde dat de naheffingsaanslag vernietigd moest worden omdat de Verordening parkeerbelasting 2022 van de gemeente Leiden een onjuist maximumbedrag aan kosten vermeldde, namelijk € 66,60 in plaats van het maximaal toegestane bedrag van € 66,50 volgens het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen. De rechtbank oordeelde echter dat de belanghebbende niet meer kosten in rekening waren gebracht dan toegestaan op basis van de Gemeentewet en het Besluit. De rechtbank concludeerde dat de onjuiste vermelding in de Verordening niet leidde tot vernietiging van de naheffingsaanslag.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/548

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende

(gemachtigde: I.N.D.J. Rissema),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden, heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 14 december 2022 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 februari 2024.
De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] . [naam 2] en [naam 3] .

Overwegingen

1. Op 8 september 2022 om 19:04 uur stond de auto van belanghebbende geparkeerd aan de [straat] te Leiden (de parkeerlocatie). De parkeerlocatie is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden aangewezen als een plaats waar mag worden geparkeerd met een geldige parkeervergunning of tegen betaling van parkeerbelasting.
2. Tijdens een controle op voormeld tijdstip is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan en dat de auto zonder geldige parkeervergunning geparkeerd stond. Naar aanleiding hiervan is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 66,70, bestaande uit € 0,10 aan parkeerbelasting en € 66,60 aan kosten van de naheffing. Het door belanghebbende zelf ingediende bezwaar is afgewezen. In de uitspraak op bezwaar is een ambtshalve vermindering verleend van € 0,10 vanwege het toegestane maximum van in rekening te brengen kosten van € 66,50.
3. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd omdat de Verordening parkeerbelasting 2022 van de gemeente Leiden (de Verordening) onverbindend is omdat daarin een maximaal in rekening te brengen bedrag aan kosten staat van € 66,60 terwijl het maximaal toegestane bedrag ingevolge het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (het Besluit) € 66,50 bedraagt. Het stond de heffingsambtenaar niet vrij om na bezwaar een lager bedrag toe te passen, aldus belanghebbende.
4. De stelling van belanghebbende faalt. Aan belanghebbende zijn uiteindelijk niet meer kosten in rekening gebracht dan is toegestaan ingevolge artikel 234 van de Gemeentewet in samenhang met het Besluit. Dat in de Verordening ten onrechte een bedrag van € 66,60 in plaats van € 66,50 staat, betekent niet dat de naheffingsaanslag om die reden alsnog moet worden vernietigd.
5. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.G. Scholten, rechter, in aanwezigheid van S. Liesveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).