ECLI:NL:RBDHA:2024:4768
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Ongegrond beroep tegen WOZ-beschikking en verzoek om schadevergoeding afgewezen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats]. De belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Westland, die de waarde van de woning op 1 januari 2021 had vastgesteld op € 1.031.000. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen.
Tijdens de zitting op 15 februari 2024 heeft de rechtbank de argumenten van de belanghebbende en de heffingsambtenaar gehoord. De belanghebbende stelde dat de waarde van de woning lager zou moeten zijn, namelijk € 926.000. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank vond de door de heffingsambtenaar gebruikte vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar en wees de stellingen van de belanghebbende over andere objecten af.
De rechtbank ging ook in op de beroepsgrond van de belanghebbende dat de heffingsambtenaar niet voldoende informatie had verstrekt over de waardering. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aan zijn informatieplicht had voldaan en dat de waardering geen exacte wetenschap is. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift niet was overschreden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.