ECLI:NL:RBDHA:2024:4768

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
SGR 22_7703
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen WOZ-beschikking en verzoek om schadevergoeding afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats]. De belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Westland, die de waarde van de woning op 1 januari 2021 had vastgesteld op € 1.031.000. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen.

Tijdens de zitting op 15 februari 2024 heeft de rechtbank de argumenten van de belanghebbende en de heffingsambtenaar gehoord. De belanghebbende stelde dat de waarde van de woning lager zou moeten zijn, namelijk € 926.000. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank vond de door de heffingsambtenaar gebruikte vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar en wees de stellingen van de belanghebbende over andere objecten af.

De rechtbank ging ook in op de beroepsgrond van de belanghebbende dat de heffingsambtenaar niet voldoende informatie had verstrekt over de waardering. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aan zijn informatieplicht had voldaan en dat de waardering geen exacte wetenschap is. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift niet was overschreden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/7703

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

29 februari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende(gemachtigde: G. Gieben),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Westland, heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 4 november 2022 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [adres 1] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2022 is vastgesteld op € 1.031.000 (de beschikking).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2024.
Namens belanghebbende is verschenen [naam 1] , kantoorgenoot van de gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] ,
[naam 3] , [naam 4] en [naam 5] .

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.

Overwegingen

1. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit een waarde van € 926.000.
2. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de matrix en wat overigens is aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank acht de door verweerder gehanteerde vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning. Met de matrix en hetgeen overigens door verweerder is aangevoerd, maakt hij aannemelijk dat in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning, waaronder het afnemend grensnut en de ligging.
4. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, doet aan het hiervoor gegeven oordeel niet af. De rechtbank volgt belanghebbende niet in zijn stelling dat de objecten [adres 2] en [adres 3] moeten worden betrokken in de vergelijking. Deze objecten zijn minder goed vergelijkbaar met de woning dan de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten, vanwege het verschillende bouwjaar (nr. [huisnummer 1] ), de ligging (nr. [huisnummer 2] ) en het kleinere woon- en grondoppervlak (nr. [huisnummer 1] en nr. [huisnummer 2] ). De voor het eerst ter zitting ingenomen stelling van belanghebbende dat de heffingsambtenaar voor de correctie inzake het afnemend grensnut ten onrechte niet is uitgegaan van de zogenoemde wortelmethode, volgt de rechtbank niet. De heffingsambtenaar heeft ter zitting toegelicht dat hij bij de berekening van het afnemend grensnut uitgaat van de marktgegevens. De rechtbank acht dit afdoende. [1]
5. Belanghebbende heeft (al dan niet voor het eerst ter zitting) gesteld dat artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ is geschonden omdat de heffingsambtenaar de grondstaffel en de waarde van alle objectonderdelen niet heeft verstrekt, geen analyse van de indexering heeft verstrekt en ook niet het bedrag per afwijkende factor voor de KOUDV-factoren. Deze beroepsgrond faalt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de informatie die hij in de bezwaarfase aan belanghebbende heeft verstrekt, waaronder de grondstaffel en een onderbouwing van de indexering, aan de toezendplicht voldaan. Het moeten toezenden van een (verdergaande) analyse van de indexering vindt geen steun in het recht. Wat betreft het bedrag per afwijkende factor voor de KOUDV-factoren en de waarde van de objectonderdelen merkt de rechtbank op dat waarderen geen exacte wetenschap is en het beoordelen van de juistheid van de waarde gaat niet gaat over de vraag of de samenstellende onderdelen van het object op de juiste bedragen zijn vastgesteld of om het vaststellen van de juiste bedragen van verschillen in KOUDV-factoren of objectonderdelen, maar om de beoordeling van de WOZ-waarde als geheel. [2]
6. De stelling van belanghebbende dat de heffingsambtenaar doet aan ‘doelredeneren’ faalt eveneens. Het staat de heffingsambtenaar vrij om in de beroepsfase andere vergelijkingsobjecten te gebruiken of om van andere KOUDV-factoren uit te gaan dan in de bezwaarfase.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.
8. Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar minder dan twee jaar vóór de uitspraakdatum van de rechtbank ontvangen. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade daarom af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.G. Scholten rechter, in aanwezigheid van S. Liesveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2024.

De griffier is verhinderd om de

uitspraak te ondertekenen.

griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).