ECLI:NL:RBDHA:2024:4756

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
21/6536
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling beëindiging Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor geduide functies

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 april 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar Ziektewet-uitkering per 2 augustus 2021 beoordeeld. Eiseres, die zich op 26 september 2018 ziekmeldde als verzorgende, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Ziektewet. Echter, na een WIA-beoordeling op 31 augustus 2020, werd vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres ontving vervolgens een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, maar meldde zich opnieuw ziek op 26 maart 2021. De verzekeringsarts concludeerde dat zij geschikt was voor verschillende functies, waaronder productiemedewerker en receptionist, en dat zij vanaf 2 augustus 2021 geen recht meer had op een Ziektewet-uitkering.

De rechtbank behandelt de argumenten van eiseres, die stelt dat de geduide functies niet geschikt zijn vanwege haar klachten, met name de whiplashklachten. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld en dat er geen medische gegevens zijn ingediend die de geschiktheid van de functies in twijfel trekken. De rechtbank concludeert dat de bevindingen van de verzekeringsartsen juist zijn en dat de beëindiging van de uitkering terecht is. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in dergelijke zaken en bevestigt de geldigheid van de eerdere WIA-beoordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6536

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder (gemachtigde: J.S. de Vreeze).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar uitkering op grond van de Ziektewet (Zw) met ingang van 2 augustus 2021.
1.2
Met het bestreden besluit van 14 september 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2022 op zitting behandeld. Eiseres is zonder kennisgeving van afwezigheid niet verschenen. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.
1.5
De rechtbank heeft het onderzoek heropend op 15 februari 2023 en verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op de in de jurisprudentie gewijzigde beoordeling van de aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet. [1] Bij brief van 29 maart 2023 heeft verweerder gereageerd.
1.6
De rechtbank heeft het beroep op verzoek van eiseres op 31 oktober 2023 opnieuw op zitting behandeld. Eiseres en de gemachtigde van verweerder zijn verschenen.

Wat aan de procedure vooraf ging

2. Eiseres heeft zich op 26 september 2018 ziekgemeld voor haar werk als verzorgende. Vervolgens ontving zij een uitkering op grond van de Ziektewet. Bij besluit van 31 augustus 2020 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij met ingang van 23 september 2020 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA [2] . Bij besluit van 4 februari 2021 heeft verweerder het bezwaar tegen de afwijzing ongegrond verklaard. Verweerder blijft bij de afwijzing van de WIA omdat uit onderzoek naar voren is gekomen dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiseres kan haar eigen werk als verzorgende niet meer doen maar met de geselecteerde functies, productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en receptionist (SBC-code315120) kan zij meer dan 65 % verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Eiseres heeft geen beroep ingesteld tegen het besluit van 4 februari 2021.
3. Vervolgens heeft verweerder per 23 september 2020 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Op 26 maart 2021 heeft eiseres zich vanuit de Werkloosheidswet ziekgemeld. Naar aanleiding daarvan heeft de primaire verzekeringsarts rapportages uitgebracht op 10 juni 2021 en 28 juli 2021. In de rapportage van 28 juli 2021 heeft de verzekeringsarts overwogen dat eiseres geschikt geacht wordt voor de eerder geduide functies, met name de functie van receptioniste (SBC-code 315120).
De besluiten van verweerder
4. Bij het primaire besluit van 29 juli 2021 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij vanaf 2 augustus 2021 als arbeidsgeschikt wordt beschouwd voor de eerder in het kader van de WIA geduide functies en daarbij verwezen naar de rapportage van de verzekeringsarts van 28 juli 2021. Daarom krijgt eiseres vanaf 2 augustus 2021 geen uitkering meer op grond van de Ziektewet.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Ter onderbouwing heeft hij verwezen naar de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 13 september 2021. De verzekeringsarts b&b concludeert dat er geen reden is het primaire medische oordeel voor onjuist te houden. Eiseres is gezien en onderzocht door een geregistreerd verzekeringsarts. Op 8 september 2021 zijn röntgenfoto’s gemaakt waar eerder geen indicatie toe bestond. Indien er artrose is geconstateerd, dan vormt dit geen reden voor additionele beperkingen of ongeschiktheid van de geduide functies. De diagnoses betreffen whiplash associated disorder graad 1 en status na longembolie bij voorgeschiedenis van een longembolie. De longembolie is zeer ernstig maar patiënte heeft dit overleefd. Een whiplash graad 1 rechtvaardigt geheel geen beperkingen conform het verzekeringsgeneeskundig protocol. De geduide functies zijn licht, dus arbeidsongeschiktheid hiervoor is niet reëel, plausibel noch aannemelijk. Patiënt is nu geduid voor heel eenvoudig en licht werk, dus al snel geschikt daarvoor. Geen van de uitzonderingscategorieën voor volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 2, lid 5 van het Schattingsbesluit is aan de orde. Voor een urenbeperking op medische gronden is geen indicatie, de vereiste voldoende ernstige diagnose ontbreekt, aldus de verzekeringsarts b&b.
De standpunten van partijen
6. Eiseres voert samengevat aan dat verweerder ten onrechte de uitkering op grond van de Ziektewet heeft beëindigd per 2 augustus 2021. In dat kader stelt zij dat de geduide functies productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en receptionist (SBC-code315120) ten onrechte zijn geduid als haar arbeid omdat deze functies of zittend of staande worden uitgevoerd. Gelet op de lange revalidatieperiode, de behandelingen die daarvoor nodig waren en om terugval in de gezondheid te voorkomen zijn deze functies niet geschikt. Zij kan niet 32 uur per week werken maar maximaal 16 uur per week. Eiseres voert verder aan dat de primaire verzekeringsarts op 28 juli 2021 slechts summier lichamelijk onderzoek heeft uitgevoerd. Er is door de verzekeringsarts geconcludeerd dat zij normale beweeglijkheid had in alle richtingen vanuit de cervicale wervelkolom terwijl zij daarvoor geen oefeningen heeft moeten uitvoeren om dat te kunnen vaststellen. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat het haar met name om de whiplashklachten gaat. Zij vindt dat deze klachten onvoldoende zijn onderzocht door de verzekeringsarts en dat de nadruk teveel lag op de klachten door de longembolie terwijl zij zich heeft ziekgemeld vanwege de start van haar revalidatie voor de whiplashklachten. De longembolie kwam pas daarna.
7. Verweerder handhaaft zijn standpunt dat de functie van receptionist geschikt is voor eiseres. In reactie op de door eiseres in beroep overgelegde stukken heeft verweerder een rapportage van de verzekeringsarts b&b overgelegd van 9 januari 2022. In de brief van 5 juli 2023 heeft verweerder zich daarnaar gevraagd op het standpunt gesteld dat er geen aanvullende beoordeling nodig is omdat geen sprake is van toename van beperkingen. Alle geduide functies zijn geschikt voor eiseres.

De beoordeling door de rechtbank

8. Kern van het geschil is of verweerder terecht heeft besloten dat eiseres vanaf 2 augustus 2021 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet.
9. Bij een nieuwe ziekmelding na een eerdere WIA-beoordeling geldt volgens recente rechtspraak van de CRvB (de hoogste rechter in dit soort zaken) het toetsingskader zoals is uiteengezet in de uitspraken van 23 december 2022 [3] . Uit deze uitspraken blijkt dat - anders dan voorheen in de rechtspraak werd aangenomen - een hersteldverklaring niet kan worden gebaseerd op slechts één van de in het kader van de WIA geselecteerde voorbeeldfuncties. Verweerder kan alleen de Ziektewet-uitkering weigeren als drie van de eerder geselecteerde voorbeeldfuncties niet geschikt zijn. Aan deze voorwaarde is in ieder geval voldaan als de verzekeringsarts in het kader van de nieuwe ziekmelding vaststelt dat de medische beperkingen niet zijn toegenomen. Deze vaststelling is dan voldoende om een weigering van Ziektewet-uitkering op grond van artikel 19aa Zw te kunnen dragen. Indien de medische beperkingen van betrokkene ten opzichte van de WIA-beoordeling op een of meer punten van de FML [4] zijn toegenomen, dan moet worden beoordeeld in hoeverre dit consequenties heeft voor de geschiktheid van de oorspronkelijk bij de WIA geselecteerde voorbeeldfuncties.
9.1
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de uitslag van het medisch onderzoek in het kader van deze Zw-beoordeling onzorgvuldig dan wel onjuist is. De primaire verzekeringsarts heeft eiseres op het spreekuur gezien, een anamnese afgenomen en er is lichamelijk onderzoek verricht. Onder het kopje aanvullende onderzoeksbevindingen is door de verzekeringsarts opgenomen dat de cervicale wervelkolom normale beweeglijkheid heeft in alle richtingen en dat er geen tekenen van radiculaire prikkeling is. Dat de verzekeringsarts geen ‘oefeningen’ heeft laten uitvoeren, zoals eiseres stelt, maakt niet dat het onderzoek daarom niet zorgvuldig is. Allereerst omdat het aan de verzekeringsarts is om te bepalen welk onderzoek nodig is. Daarbij komt dat een verzekeringsarts verschillende instrumenten kan gebruiken voor het bepalen van de arbeidsmogelijkheden van een betrokkene, zoals dossieronderzoek van de medische voorgeschiedenis, gesprek tijdens het spreekuur en observaties tijdens het spreekuur. De verzekeringsarts heeft de door eiseres benoemde whiplashklachten, zoals de rug-, nek- en schouderklachten, opgenomen in de rapportage en kennelijk betrokken bij de beoordeling. Het rapport van de verzekeringsarts b&b is gebaseerd op dossierstudie, op het gestelde in het bezwaarschrift, het verslag van de hoorzitting in bezwaar en de (medische) informatie (van de behandelaren van eiseres) die werd verkregen tijdens de bezwaarprocedure. Uit de stukken kan worden afgeleid dat alle relevante medische informatie door de verzekeringsartsen is betrokken in de beoordeling. Zowel de (medische) voorgeschiedenis (vanaf de ziekmelding, inclusief de klachten na het auto-ongeluk op 3 juli 2019) als de geclaimde lichamelijke (whiplash)klachten zijn meegenomen. Er zijn geen aanwijzingen dat de gezondheidstoestand van eiseres ten opzichte van de WIA-beoordeling dusdanig is verslechterd dat sprake is van meer beperkingen. Een medische objectivering hiervoor ontbreekt. Verweerder heeft zich bij brief van 5 juli 2023 dan ook terecht op het standpunt gesteld dat alle eerder geduide functies in het kader van de WIA-beoordeling nog steeds geschikt zijn voor eiseres per 2 augustus 2021. Verweerders besluit is daarom in overeenstemming met het nieuwe beoordelingskader van de CRvB.
10. De rechtbank ziet in wat eiseres naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen en conclusies van de verzekeringsartsen van verweerder. Eiseres heeft in beroep geen medische gegevens ingebracht die een ander licht werpen op haar belastbaarheid en die aanvullende of erger ervaren klachten op de datum waarom het gaat, 2 augustus 2021, objectiveren. In dit soort zaken wordt enkel rekening gehouden met geobjectiveerde aandoeningen, de meer subjectieve klachten van eiseres op de datum in geding, zijn voor de beoordeling van de zaak niet of minder relevant. Ten aanzien van de whiplashklachten is van belang dat de verzekeringsarts expliciet heeft opgeschreven dat het revalidatietraject reeds eind mei 2021, voor de datum in geding, was afgerond. In beroep heeft de verzekeringsarts b&b aanvullend gereageerd op de overgelegde stukken van de huisarts, psycholoog en neuroloog. Volgens de verzekeringsarts b&b onderschrijft de informatie uit deze stukken de oordelen van de primaire verzekeringsarts. Eiseres is onderzocht door ambulancepersoneel, huisartsen, neuroloog, radioloog en verzekeringsartsen maar er is, behoudens de longembolie, weinig tot niets gevonden. In het schrijven van de neuroloog van 18 juli 2019 staat dat er geen bijzonderheden zijn te zien bij de CT-scan van cervicale wervelkolom en dat er sprake is van een normale stand. De verzekeringsarts b&b licht verder toe dat de geduide functies voltijdfuncties betreffen maar dat het gaat om lichte functies. Het verrichten van deze functies is volgens hem niet schadelijk voor de gezondheid van eiseres. Zij is daarom niet arbeidsongeschikt voor de geduide functies.
Arbeidskundige beoordeling
11. De rechtbank is niet gebleken dat het bestreden besluit op een onjuiste arbeidskundige grondslag berust. Daarbij wordt opgemerkt dat in rechte vaststaat dat de toentertijd in het kader van de WIA-beoordeling geduide functies voor eiseres geschikt waren en dat een verergering van haar gezondheidssituatie niet aannemelijk is geworden. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het bestreden besluit ook op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust.

Conclusie

12. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Verweerder heeft de Zw-uitkering terecht beëindigd met ingang van 2 augustus 2021. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2672 en ECLI:NL:CRVB:2022:2658
2.Wet WIA = Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
4.FML = functionele mogelijkhedenlijst