ECLI:NL:RBDHA:2024:4744
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van eiser wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiser had eerder een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand, welke door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag was afgewezen. Na bezwaar werd een gedeeltelijke toekenning gedaan, maar eiser verzocht om schadevergoeding vanwege de lange duur van de procedure.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar op 25 februari 2024 was verstreken, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de overschrijding konden rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de overschrijding van de termijn met één maand was en dat dit toerekenbaar was aan het college. De rechtbank heeft een schadevergoeding van € 500,- toegewezen aan eiser.
Daarnaast heeft de rechtbank het college veroordeeld tot betaling van € 473,50 aan proceskosten aan eiser. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, in aanwezigheid van griffier mr. E.P.A. Stok, en is openbaar uitgesproken. Eiser en het college hebben toestemming gegeven om het onderzoek ter zitting achterwege te laten, wat de procedure heeft versneld. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van overschrijding daarvan.