ECLI:NL:RBDHA:2024:4739

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
22/4648
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet voor een in Frankrijk woonachtige gepensioneerde

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2024, wordt het beroep van eiseres, een in Frankrijk woonachtige gepensioneerde, tegen de definitieve jaarafrekening over zorgjaar 2019 en 2020 beoordeeld. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de buitenlandbijdrage die door het Centraal Administratie Kantoor is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat eiseres verdragsgerechtigd is op basis van de Europese Verordening (EG) 883/2004, wat betekent dat zij recht heeft op medische zorg in haar woonland ten laste van Nederland. De buitenlandbijdrage is vastgesteld op € 1.872,68 voor 2019 en € 2.058,16 voor 2020. Eiseres stelt dat de buitenlandbijdrage in strijd is met een brief van de Belastingdienst waarin haar vrijstelling voor loonheffingen is toegekend. De rechtbank concludeert echter dat deze vrijstelling niet van toepassing is op de buitenlandbijdrage, aangezien deze geen belastingheffing betreft. De rechtbank bevestigt dat de berekening van de buitenlandbijdrage dwingend is voorgeschreven en dat er geen ruimte is voor afwijkingen. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij de buitenlandbijdrage moet blijven betalen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4648

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] (Frankrijk), eiseres

en

het Centraal Administratie Kantoor, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. Nijman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de definitieve jaarafrekening over zorgjaar 2019 en 2020 waarin de definitieve bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) (de buitenlandbijdrage) van eiseres is vastgesteld.
1.1.
Met het bestreden besluit van 8 juli 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres woont in Frankrijk en ontvangt pensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW). Verweerder heeft eiseres vanaf 1 november 2009 aangemerkt als verdragsgerechtigd. De Franse zorgverzekeraar Caisse Primaire d’Assurance Maladie de la Drome (CPAM), waar eiseres verzekerd is, heeft op 7 oktober 2010 middels een E121-formulier bevestigd dat eiseres voor zorg verzekerd is ten laste van Nederland.
2.1.
De buitenlandbijdrage is voor eiseres over zorgjaar 2019 vastgesteld op € 1.872,68 (primair besluit I) en over zorgjaar 2020 op € 2.058,16 (primair besluit II). Op 5 april 2022 heeft eiseres bezwaar ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst en ter kennisname gestuurd aan verweerder. Verweerder heeft dit opgevat als een bezwaar tegen primaire besluiten I en II. Met het bestreden besluit heeft verweerder primair besluit I en II gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de definitieve jaarafrekening van verweerder over zorgjaar 2019 en 2020. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Volgens eiseres is het bestreden besluit strijdig is met de inhoud van de brief van de Belastingdienst van 18 mei 2022 en van 3 juni 2022 met betrekking tot haar verzoek om vrijstelling voor de inhouding van loonheffingen van het lopende kalenderjaar en in de toekomst. Uit de brief volgt dat haar verzoek om vrijstelling is ingewilligd tot 2026. Zij kan dat niet rijmen met de inning van de buitenlandbijdrage door verweerder. Volgens haar volgt uit de brief van de Belastingdienst dat de vrijstelling ook geldt voor de betaling van de buitenlandbijdrage (Zvw-bijdrage). Zij en haar man hebben nooit een verzekering afgesloten in of via Nederland, omdat die zorg niet in haar woonland kan plaatsvinden. Kennelijk is deze verzekering dus tot stand is gekomen zonder haar medewerking. Daar kan zij zich niet mee verenigen. Naar haar mening betaalt zij nu dubbel voor zorg. Verder is haar niet duidelijk welk deel van de buitenlandbijdrage aan haar ten goede komt en welk deel zij betaalt ten gunste van Nederland.
Wat oordeelt de rechtbank
5. Voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de definitieve jaarafrekening van verweerder over zorgjaar 2019 en 2020 en de inhouding van de Zvw-bijdrage gaat het om de beantwoording van de vraag of eiseres verdragsgerechtigd is.
6. Op de situatie van eiseres zijn de Europese Verordening (EG) 883/2004 (de Verordening), de Zvw en de Regeling zorgverzekering van toepassing.
6.1.
Ingevolge artikel 24 van de Verordening heeft een rechthebbende op een wettelijk pensioen of uitkering die in een andere lidstaat van de Europese Unie is gaan wonen, recht op medische zorg in het woonland, ten laste van het pensioenland, voor zover die gepensioneerde in zijn woonland geen persoonlijk recht heeft op zorg.
6.2.
Ingevolge artikel 30 van de Verordening mag vervolgens het pensioenland op de pensioenen van deze gepensioneerden een bijdrage inhouden, indien de kosten voor medische zorg voor rekening komen van het pensioenland.
6.3.
Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Zvw zijn de in het buitenland wonende personen die recht hebben op zorg in hun woonland ten laste van Nederland een buitenlandbijdrage verschuldigd. De wijze waarop die bijdrage wordt berekend, is neergelegd in artikel 6.3.1 tot en met 6.3.4 van de Regeling Zorgverzekering.
6.4.
Uit artikel 69, derde lid, van de Zvw volgt dat bij de vaststelling van de buitenlandbijdrage rekening wordt gehouden met een bij ministeriële regeling te bepalen verhouding tussen de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon in het woonland van de rechthebbende ten laste van de sociale zorgverzekeringen in dat land en de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon in Nederland uit hoofde van deze wet en de Wet langdurige zorg (Wlz, de vroegere AWBZ).
6.5.
In artikel 6.3.1, eerste lid, van de Regeling zorgverzekering (de regeling) (wat de hiervoor bedoelde ministeriële regeling is) is vastgelegd hoe de buitenlandbijdrage wordt berekend. De bijdrage, zoals voor alle Nederlands verzekerden in Nederland, wordt berekend op basis van drie componenten: de nominale bijdrage (het bedrag dat Nederlands verzekerden in Nederland direct aan de verzekeraar betalen), de inkomensafhankelijke Zvw bijdrage (het bedrag dat de werkgever in Nederland betaalt maar gepensioneerden zelf moeten betalen) en de inkomensafhankelijke Wlz-bijdrage.
6.6.
Aanvankelijk ging men er vanuit dat de bijdrage van de verdragsgerechtigden gelijk zou moeten zijn aan de premie die Nederlanders in Nederland betalen, maar dit is aangevochten omdat de dekking in andere Europese landen vaak kleiner is. Dit heeft geleid tot de woonlandfactor. De hoogte van de verschuldigde bijdrage wordt vermenigvuldigd met deze woonlandfactor. De woonlandfactor geeft de verhouding weer tussen de gemiddelde
totalezorgkosten voor een persoon in het woonland en de gemiddelde zorgkosten ten laste van de sociale zorgverzekeringen in Nederland. Met deze woonlandfactor wordt tot uitdrukking gebracht in welke mate de in het woonlandpakket opgenomen zorg zich verhoudt tot de in het Nederlandse pakket opgenomen zorg.
6.7.
De toelichting op deze regeling vermeldt onder meer dat de berekening van de woonlandfactor plaatsvindt volgens de formule: woonlandfactor = gemiddelde zorgkosten woonland / gemiddelde zorgkosten Nederland. Conform de woonlandfactor van Frankrijk wordt er uitgegaan van het feit dat de zorgkosten in Frankrijk lager zijn dan in Nederland. De gegevens die aan de woonlandfactoren ten grondslag liggen, kunnen jaarlijks fluctueren. Als het aansprakenpakket van een land wordt aangepast, heeft dat gevolgen voor de kosten van dat pakket. Ook zijn demografische ontwikkelingen van invloed, evenals fluctuaties in de wisselkoers.
7. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is tussen partijen dat eiseres in Frankrijk woont en pensioen op grond van de AOW uit Nederland ontvangt. Uit de genoemde wetgeving volgt dat eiseres daarom verdragsgerechtigd is zoals bedoeld in artikel 24 van de Verordening.
7.1.
Dat betekent dat verweerder op grond van artikel 69, tweede lid, van de Zvw verplicht is aan eiseres een buitenlandbijdrage in rekening te brengen. Daarover heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in het arrest van 14 oktober 2010 (zaak C-345/09) geoordeeld dat de bepalingen van Verordening 1408/71 (thans vervangen door de Verordening) die betrekking hebben op de vaststelling van de toepasselijke wettelijke regeling, een volledig stelsel van conflictregels vormen en dat die conflictregels dwingend gelden voor de lidstaten. Het is daardoor uitgesloten dat de sociaal verzekerden op wie die regels van toepassing zijn, de gevolgen ervan teniet kunnen doen doordat zij ervoor zouden kunnen kiezen zich eraan te onttrekken. Ook eiseres kan zich niet onttrekken aan deze dwingende regels. Daarom is zij verplicht om over zorgjaar 2019 en over zorgjaar 2020 de buitenlandbijdrage te voldoen.
7.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is in de Zvw en de Regeling is ook de wijze van berekening van de buitenlandbijdrage dwingend voorgeschreven. Dit houdt in dat verweerder, maar ook de rechtbank, geen ruimte heeft om af te wijken van deze berekeningssystematiek. [1] De CRvB heeft verder geoordeeld dat bij de toepassing van de woonlandfactor geen sprake is van een overduidelijke onevenredigheid bij de ongelijke behandeling van bijdrageplichtigen zoals eiseres en in Nederland woonachtige premieplichtigen. [2] De rechtbank ziet niet waarom dit in dit geval anders zou moeten worden geoordeeld. Omdat betaling van de buitenlandbijdrage verplicht is en de berekening daarvan geen afwijking toestaat, komt de rechtbank niet toe aan de vraag welk deel van de betaling ook daadwerkelijk aan eiseres ten goede is gekomen. Nu het hier gaat om een verzekering, is dat ook niet gebruikelijk. Overigens biedt de zorgverzekering ten laste van Nederland slechts een basisverzekering. Voor een aanvullende verzekering dient eiseres zich tot de ziektekostenverzekeraar in haar woonland te wenden.
8. Met betrekking tot de brief van de Belastingdienst van 18 mei 2022 merkt de rechtbank op dat deze vrijstelling geen betrekking heeft op de buitenlandbijdrage, aangezien deze geen vorm van belastingheffing betreft. [3] In de brief van 3 juni 2022 vermeldt de Belastingdienst daarom dat eiseres voor een bezwaar tegen inning van de buitenlandbijdrage niet bij haar moet zijn, maar bij verweerder.
9. Het beroep slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3132 en die van
2.Zie de uitspraak van 3 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9233.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 26 augustus 2008, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6362.