ECLI:NL:RBDHA:2024:4657

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
NL24.9517
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor derdelander Oekraïne in het kader van tijdelijke bescherming

Op 3 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een derdelander uit Oekraïne. Verzoeker, die rechtmatig verblijf had in Oekraïne en zich voor 19 juli 2022 in Nederland had ingeschreven, verzocht om tijdelijke bescherming op basis van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder medegedeeld dat de tijdelijke bescherming op 4 maart 2024 zou eindigen en dat verzoeker een terugkeerbesluit zou ontvangen. Verzoeker had echter geen terugkeerbesluit ontvangen en was op 2 april 2024 uit de opvanglocatie verwijderd.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed en dat verzoeker recht had op tijdelijke bescherming totdat op zijn beroep was beslist. De voorzieningenrechter wees het verzoek toe en bepaalde dat verzoeker behandeld moest worden alsof de Richtlijn Tijdelijke Bescherming op hem van toepassing was. Dit betekende dat verzoeker niet uit Nederland hoefde te vertrekken, zijn recht op opvang behield en mocht blijven werken. De staatssecretaris werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoeker.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van bescherming voor derdelanders in Nederland en de rechtsgevolgen van besluiten van de staatssecretaris. De voorzieningenrechter heeft ook verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en andere rechtbanken, die relevant zijn voor de beoordeling van de situatie van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.9517

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 april 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], v-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. E.J.L. van de Glind),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker.
1.1.
Verzoeker behoort tot de groep derdelanders die op basis van een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne rechtmatig verblijf hadden en die zich voor 19 juli 2022 in Nederland hebben laten inschrijven in de basisregistratie personen, zodat zij recht hebben op tijdelijke bescherming als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (hierna: de Richtlijn Tijdelijke Bescherming) en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022. [1]
1.2.
Bij brief van 24 januari 2024 heeft de staatssecretaris aan verzoeker medegedeeld dat deze tijdelijke bescherming van rechtswege op 4 maart 2024 eindigt en aangekondigd dat hij voor die datum een terugkeerbesluit zal ontvangen.
1.3.
Verzoeker heeft op 6 maart 2024 beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij geen terugkeerbesluit heeft ontvangen, maar er gelet op de brief van 24 januari 2024 van uitgaat dat dit wel is genomen.
1.4.
De gemeente Amersfoort heeft aan verzoeker te kennen gegeven dat hij op 2 april 2024 de opvanglocatie Zonnehof dient te verlaten. Op deze datum is verzoeker ook uit de opvang verwijderd.
1.5.
Omdat onverwijlde spoed dat vereist, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. [2]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst de voorlopige voorziening toe. Hierna legt hij uit hoe hij tot deze beslissing komt.
3. Als tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [3]
4. Met dit verzoek om een voorlopige voorziening wil verzoeker bereiken dat de voorzieningenrechter bepaalt dat hij tijdens de beroepsprocedure wordt behandeld alsof de Richtlijn Tijdelijke Bescherming op hem van toepassing is.
5. Verzoeker heeft een spoedeisend belang bij een snelle beslissing van de voorzieningenrechter, omdat hij vanaf 2 april 2024 geen opvang meer heeft.
Is het verzoek ontvankelijk?
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat de staatssecretaris eerder op 28 augustus 2023 een besluit heeft genomen waarin hij de tijdelijke bescherming van verzoeker per 4 september 2023 heeft beëindigd. In de brief van 24 januari 2024 heeft de staatssecretaris aan verzoeker medegedeeld dat hij tot 4 maart 2024 tijdelijke bescherming heeft en dat deze bescherming van rechtswege zal eindigen. Ook heeft de staatssecretaris in deze brief aangekondigd dat hij het besluit van 28 augustus 2023 zal intrekken en dat verzoeker vóór 4 maart 2024 een nieuw terugkeerbesluit zal ontvangen. Bij brief van 31 januari 2024 heeft de staatssecretaris het besluit van 28 augustus 2023 ingetrokken. Verder blijkt uit het dossier dat verzoekers aanvraag om een asielvergunning op 28 augustus 2023 buiten behandeling is gesteld, zodat hij ook geen rechtmatig verblijf heeft als asielzoeker.
6.1.
De voorzieningenrechter stelt ook vast dat er nog geen nieuw terugkeerbesluit is bekendgemaakt. In het dossier is zo’n besluit niet opgenomen. Omdat nog geen besluit is bekendgemaakt, is ook nog geen termijn gaan lopen waarbinnen verzoeker daartegen een rechtsmiddel kan instellen.
6.2.
Ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege als het besluit op het moment van de indiening wel al tot stand was gekomen, of nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener daarvan redelijkerwijs kon menen dat dit wel al het geval was. [4] De voorzieningenrechter is, gelet op wat onder 6 is overwogen, vooralsnog van oordeel dat sprake is van een situatie als hier bedoeld, zodat ondanks een te vroeg ingediend beroep, niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, en afwijzing van de voorlopige voorziening om die reden, achterwege kan blijven. Het verzoek is daarom ontvankelijk.
Het (nog te nemen) bestreden besluit7. De voorzieningenrechter is er ambtshalve van op de hoogte dat de rechtsgevolgen van in dit soort gevallen genomen besluiten als volgt zijn. Vastgesteld wordt dat de vreemdeling vanaf 5 maart 2024 niet langer tijdelijke bescherming geniet, zodat hij geen gebruik meer kan maken van de rechten die aan hem op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten zijn verleend. De vreemdeling wordt dan opgedragen terug te keren naar het land van herkomst en moet Nederland, het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland binnen vier weken verlaten.
Toewijzing van het verzoek8. Bij uitspraak van 17 januari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van deze groep derdelanders die rechtmatig verblijf in Oekraïne hadden van rechtswege eindigt op 4 maart 2024. [5]
8.1.
Bij uitspraak van 28 maart 2024 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat de staatssecretaris aan een tot deze groep derdelanders behorende vreemdeling terecht een terugkeerbesluit heeft uitgevaardigd. [6]
8.2.
Bij verwijzingsuitspraak van 29 maart 2024 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, het Hof van Justitie verzocht bij wege van prejudiciële beslissing uitspraak te doen op de door haar gestelde vragen over de uitleg van artikel 6 van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. [7]
8.3.
De voorzieningenrechter heeft verder kennisgenomen van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 2 april 2024. [8] In deze uitspraak wijst de Afdeling op de uiteenlopende en verschillende oordelen van andere zittingsplaatsen van deze rechtbank en de verwijzingsuitspraak van zittingsplaats Amsterdam, en ziet daarin aanleiding om te bepalen dat de beantwoording van de prejudiciële vragen moet worden afgewacht. Om die reden heeft de Afdeling in die zaak en in vijf andere zaken [9] , een voorlopige voorziening getroffen.
9. Gelet op de onder 8.2 en 8.3 genoemde ontwikkelingen, die zich na de onder 8.1 genoemde uitspraak hebben voorgedaan, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek toe te wijzen en te bepalen dat verzoeker de tijdelijke bescherming behoudt. Dit betekent dat verzoeker niet uit Nederland hoeft te vertrekken, dat hij zijn recht op opvang behoudt en dat hij mag blijven werken, totdat op het door hem ingestelde beroep is beslist.
10. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- bepaalt dat verzoeker wordt behandeld alsof het recht op tijdelijke bescherming bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten, op hem van toepassing is, tot uitspraak is gedaan op het beroep;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Brief van de staatssecretaris van 30 maart 2022, TK 2021-2022, 19637, nr. 2839.
2.Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3.Dat staat in artikel 8:81 van de Awb.
4.Dit volgt uit artikel 6:10, eerste lid, van de Awb.
9.https://www.raadvanstate.nl/actueel/nieuws/april/derdelanders-behouden-recht-opvang.