In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 8 maart 2024, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf, maar verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had niet tijdig beslist op dit bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder geen verweerschrift heeft ingediend en dat de zaak daarom beslisklaar is. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder binnen vier weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen op het bezwaar van eiser. Indien verweerder deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 437,50, en het griffierecht van € 184,-. De rechtbank heeft ook bevestigd dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, aangezien eiser verweerder in gebreke heeft gesteld na het verstrijken van de beslistermijn. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft de betrokken partijen geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.