Overwegingen
1. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.1
Is het beroep van eiseres ontvankelijk en gegrond?
2. Eiseres heeft op 20 juni 2021 de asielaanvraag ingediend. Deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft op 8 september 2022 geoordeeld dat de uiterste overdrachtsdatum in het kader van de Dublinverordening 19 januari 2022 was.2 Deze uitspraak is bekrachtigd door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).3 Verweerder is op 20 januari 2022 verantwoordelijk geworden voor de
1. Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
2 Zaaknummer NL22.14105 (niet gepubliceerd).
behandeling van de asielaanvraag. Hij had dus uiterlijk op 20 juli 2022 op de asielaanvraag moeten beslissen.
3. De rechtbank is van oordeel dat de maximale termijn van 21 maanden4 is verstreken op 20 maart 2023. De rechtbank sluit aan bij en verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 6 december 2023.5 Hieruit volgt dat de maximale termijn begint te lopen vanaf het moment van indiening van de asielaanvraag, ook als na die aanvraag een onderzoek in het kader van de Dublinverordening heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat de (maximale) beslistermijn in deze zaak al was verlopen op het moment van indiening van de ingebrekestelling op 22 december 2023. Eiseres heeft bovendien meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Het beroep is daarom gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
4. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.6 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.7
5. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eiseres op 13 december 2023 nader is gehoord, maar verweerder nog geen voornemen heeft uitgebracht waarop eiseres haar zienswijze heeft kunnen geven. De rechtbank ziet onder de gegeven omstandigheden aanleiding om aan verweerder een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen.
6. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor verweerder om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen. De rechtbank legt verweerder wel een kortere termijn op dan het door de ABRvS in de uitspraak van 8 juli 20208 ontwikkelde 8+8 wekenmodel, omdat in deze zaak de beslistermijn van 21 maanden is overschreden. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat eiseres te maken heeft met psychische problemen geen aanleiding om een (nog) kortere beslistermijn op te leggen.
Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?
7. In artikel 8:55d, tweede lid, en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter verweerder opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze Tijdelijke wet werd het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak. De ABRvS heeft echter in de uitspraak van 30 november 20229 geoordeeld dat genoemd artikel uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de twee artikelen uit de Awb wel van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd en de rechtbank verweerder dus op grond van die artikelen opdraagt binnen een bepaalde
4 Als bedoeld in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
6 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
7 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.10
8. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat verweerder binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag, omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt
€ 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).