ECLI:NL:RBDHA:2024:4599

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
NL22.25111
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak inzake asielaanvraag van een alleenstaande minderjarige vreemdeling met betrekking tot adequate opvang in Somalië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een alleenstaande minderjarige vreemdeling, eiser, die bescherming zocht in Nederland. De rechtbank heeft de regie gevoerd over het onderzoek naar adequate opvang voor eiser in Somalië. Eiser had aanvankelijk niet voldoende meegewerkt aan het onderzoek, wat leidde tot een langere onderzoeksduur dan verwacht. De rechtbank concludeert echter dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, onvoldoende voortvarend heeft gehandeld en dat het onderzoek naar adequate opvang is vastgelopen. De rechtbank overweegt dat de lange duur van het onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd door de proceshouding van eiser, die nog steeds minderjarig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen adequate opvang beschikbaar is in Somalië en dat eiser daarom niet kan worden teruggestuurd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 3.500,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25111 Einduitspraak

Einduitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N.M. de Houwer-van Wijk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Dijcks).

ProcesverloopBij besluit van 2 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2023 op zitting behandeld. Op 29 maart 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:4262), 24 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:5832) en 3 juli 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:9545) heeft de rechtbank tussenuitspraken gedaan. De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2023 wederom op zitting behandeld.
De rechtbank heeft partijen bij bericht van 13 oktober 2023 bericht over de voortgang van de procedure en de wijze waarop de rechtbank de regie zal blijven voeren over de voortgang in het onderzoek naar adequate opvang als bedoeld in TQ (arrest van het Hof van 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:9).
Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 31 oktober 2023 en bijlagen nader geïnformeerd. Eiser heeft hier per brief van 9 november 2023 op gereageerd.
De rechtbank heeft op 20 december 2023 een bericht aan verweerder in het dossier geplaatst met de navolgende inhoud:
(…)
De rechtbank verzoekt verweerder om gemotiveerd aan te geven of hij voornemens is om
aan eiser een reguliere verblijfsvergunning te verlenen. De rechtbank wijst op het tijdsverloop sinds het bestreden besluit en het in deze procedure door verweerder ingenomen standpunt dat het onderzoek naar adequate opvang maximaal een jaar zal duren.
(…)
Verweerder heeft bij brieven van 8 januari 2024 en 12 januari 2024 onder verwijzing naar bijlages gereageerd op de vraag van de rechtbank. De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld om te reageren. Eiser heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt bij brief van 22 januari 2024.
De rechtbank heeft partijen op 27 januari 2024 aangegeven voornemens te zijn het onderzoek te gaan sluiten en heeft partijen in de gelegenheid gesteld om aan te geven of zij een voortzetting van het onderzoek ter zitting wensen.
Verweerder heeft bij brief van 8 februari 2024 gereageerd op de brief van eiser van 22 januari 2024 en aangegeven geen nadere behandeling ter zitting nodig te achten.
Eiser heeft bij brieven van 10 februari 2024 en van 28 februari 2024 onder de verwijzing naar bijlagen gereageerd op de brief van verweerder van 8 februari 2024. Eiser heeft niet aangegeven een nadere voortzetting van de behandeling ter zitting te wensen.
De rechtbank heeft op 29 februari 2024 het onderzoek gesloten en aan partijen medegedeeld binnen vier weken uitspraak te zullen doen.

Overwegingen

1. De rechtbank blijft bij al hetgeen zij in de tussenuitspraken heeft overwogen.
2. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 29 maart 2023 ten aanzien van het onderzoek naar adequate opvang voor eiser in Somalië onder meer het navolgende overwogen:
(…)

5. Verweerder heeft ook ter zitting desgevraagd niet kunnen specificeren welk onderzoek reeds is verricht en welke handelingen op welke termijn zullen worden verricht (…) De Afdeling heeft overwogen dat verweerder dit onderzoek voortvarend dient te verrichten om de periode voor eiser dat hij in onzekerheid verkeert over verblijfsaanvaarding zo kort mogelijk te houden. De Afdeling heeft ook overwogen dat de vraag of verweerder dit onderzoek voldoende voortvarend verricht kan worden voorgelegd aan de rechter. (…) De rechtbank dient door verweerder in staat gesteld te worden om de regiefunctie, zoals die door de Afdeling in de eerdergenoemde uitspraak van 8 juni 2022 aan de rechtbanken is toegekend, te kunnen invullen. (…)

6. De rechtbank zal thans een tussenuitspraak doen om zo in staat te zijn regie te voeren op de handelingen die verweerder zal gaan verrichten en om het tijdsbestek dat hiermee gemoeid zal zijn te kunnen bewaken en beoordelen. (…)

7. De rechtbank zal verweerder in de gelegenheid stellen om schriftelijk aan te geven welke onderzoekshandelingen hij reeds heeft verricht. Verweerder wordt tevens in de gelegenheid gesteld om aan te geven welke handelingen hij nog gaat verrichten en hoeveel tijd hij verwacht hiervoor nodig te hebben. (…)

(…)
3. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 24 april 2023 onder meer het navolgende overwogen:
(…)
4.
De rechtbank zal om regie te blijven voeren over het onderzoek naar adequate opvang verweerder opdragen elke maand, middels het plaatsen van een bericht in het dossier, de rechtbank te informeren over de voortgang van het onderzoek. (…) Indien het onderzoek naar adequate opvang op 2 juni 2023 nog niet is afgerond en verweerder niet overgaat tot verblijfsaanvaarding, dient verweerder gemotiveerd in te gaan op de voortgang van de procedure en concreet aan te geven welke onderzoekshandelingen verweerder nog dient te verrichten en hoeveel tijd verweerder verwacht daarvoor denkt nodig te hebben. Eiser zal in de gelegenheid gesteld worden om hierop te reageren binnen uiterlijk twee weken nadat verweerder zijn standpunt kenbaar heeft gemaakt. (…) De rechtbank zal vervolgens uitspraak doen en afhankelijk van de voortgang van de procedure en de standpunten van partijen een einduitspraak, dan wel een nadere tussenuitspraak doen.
(…)
3. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 3 juli 2023 onder meer het navolgende overwogen:
(…)

7. De rechtbank overweegt dat verweerder voldoende voortvarend onderzoekt of voor eiser adequate opvang aanwezig en beschikbaar is in Somalië. Het onderzoek richt zich thans op het tot stand brengen van contact met de ouders van eiser. Op dit moment bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat het voortduren van het onderzoek niet tot resultaat zal leiden. Verweerder is daarom bevoegd en, nu verweerder in deze fase van de procedure niet tot vergunningverlening overgaat, ook gehouden om dit onderzoek voort te zetten. Eiser weigert niet elke medewerking aan het onderzoek. Zoals de rechtbank echter eerder heeft overwogen heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser geen bescherming behoeft. Hoewel invoelbaar is, reeds gelet op de leeftijd van eiser, dat een beslissing van verweerder en een deeluitspraak van de rechtbank over deze gestelde vrees niet intrinsiek zal worden ervaren door eiser in die zin dat deze vrees hierdoor niet volledig zal zijn weggenomen, zal eiser zijn medewerking aan het onderzoek naar adequate opvang niet afhankelijk kunnen stellen van deze gestelde vrees.

8. De rechtbank zal regie blijven voeren over de voortgang van het onderzoek naar adequate opvang en de medewerking van eiser aan dit onderzoek. De rechtbank zal verweerder opdragen om wederom inlichtingen te verstrekken over de verrichte onderzoekshandelingen en zal eiser wederom in de gelegenheid stellen om aan te geven welke inspanningen hij heeft geleverd om mee te werken aan dit onderzoek naar adequate opvang. Na ontvangst van de gevraagde informatie en reactie zal de rechtbank partijen informeren over de verdere voortgang van de procedure.

(…)
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser onvoldoende meewerkt aan het onderzoek naar adequate opvang en dat verder onderzoek nodig is, hier nog resultaten van kunnen worden verwacht en een nadere onderzoekstermijn ook moet worden verleend.
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij voldoende heeft meegewerkt aan het achterhalen van de contactgegevens en verblijfplaats van zijn ouders en dat nader onderzoek niet mogelijk is. Eiser heeft bovendien uitgelegd dat hij “last heeft” van de steeds langer wordende periode van onzekerheid.
7. De rechtbank overweegt dat verweerder op zich zelf voldoende voortvarend heeft onderzocht of voor eiser adequate opvang aanwezig en beschikbaar is in Somalië. De rechtbank komt evenwel tot de conclusie dat niet langer aanleiding bestaat om aan te nemen dat het voortduren van het onderzoek tot resultaat zal leiden.
8. De rechtbank overweegt dat eiser aanvankelijk niet voldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek. Zoals eerder overwogen door de rechtbank is invoelbaar, reeds gelet op de leeftijd van eiser, dat een beslissing van verweerder en een deeluitspraak van de rechtbank over zijn gestelde vrees bij terugkeer niet intrinsiek zal worden ervaren door eiser in die zin dat deze vrees hierdoor niet volledig zal zijn weggenomen, maar dat eiser zijn medewerking aan het onderzoek naar adequate opvang niet afhankelijk kan stellen van deze gestelde vrees.
Eiser heeft evenwel nadien gemotiveerd en met stukken onderbouwd aangegeven waaruit zijn medewerking concreet bestaat en heeft bestaan. Verweerder betwist al deze handelingen niet, maar blijft verwijzen naar een telefonisch contact van eiser op 21 mei 2023 met een persoon in Somalië die dezelfde naam als zijn vader heeft. Eiser heeft hierover verklaard dat uit het proces-verbaal dat is opgemaakt over dit gestelde gesprek blijkt dat het gaat om een contact uit 21 mei 2003 en dat zijn vader altijd de telefoon van de broer van eiser gebruikte. Eiser heeft steeds aangegeven vlak voor zijn vertrek uit Somalië voor het laatst contact te hebben gehad met zijn vader en dat verweerder het bewuste telefoonnummer kan controleren en kan zien of dit toebehoort aan de vader van eiser. De rechtbank overweegt dat het weliswaar ook de verantwoordelijkheid van eiser is om contact zien te krijgen met zijn ouders maar dat verweerder eenvoudig zich had kunnen vergewissen van de bezitter van dit telefoonnummer. Nu verweerder dit niet heeft gedaan, kan verweerder ook niet blijven volhouden dat eiser vanwege dit gestelde telefoongesprek het onderzoek zodanig heeft gefrustreerd dat niet tot afronding van het onderzoek en/of niet tot vergunningverlening kan worden overgegaan. Verweerder heeft ook, onder verwijzing naar de verslaglegging van vertrekgesprekken, aangegeven dat eiser, meermaals zeer laat de aanwijzingen van de regievoerder opvolgt. Eiser heeft toegelicht wat hij wanneer heeft gedaan en dat hij afhankelijk is van derden en het tijdsverloop niet (volledig) voor zijn rekening kan komen. Ook hier is verweerder niet voldoende op ingegaan.
9. Verweerder heeft aanvankelijk aangegeven steeds gedurende een periode van een jaar te zullen onderzoeken of adequate opvang in het land van herkomst bestaat. In de onderhavige procedure heeft de rechtbank een verlenging van deze periode noodzakelijk en niet onevenredig geacht omdat eiser aanvankelijk niet voldoende goed medewerking heeft verleend aan dit onderzoek en omdat niet kon worden aangenomen dat nader onderzoek geen resultaat zou hebben. De rechtbank overweegt dat deze situatie nu anders is. Verweerder heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom nader onderzoek nog tot resultaat zal leiden.
10. In zijn laatste brief van 8 februari 2024 verwijst verweerder wederom naar het telefoongesprek dat eiser op 21 mei 2023 met zijn vader zou hebben gevoerd en dat de rechtbank in een eerder tussenuitspraak heeft overwogen dat op dat moment een geen reëel en voorzienbaar risico op schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer dreigde. Verweerder heeft ook herhaald dat het onderzoek naar adequate opvang een proces is dat afhankelijk is van vele factoren. De rechtbank overweegt dat dit op zichzelf allemaal juist is. Verweerder had echter concreet moeten aangeven welk nader onderzoek hij thans nog zou kunnen verrichten en waarom de kans dat dit resultaten oplevert zo groot is dat eiser nog langer in onzekerheid over zijn toekomst kan verkeren. Verweerder heeft in dit kader aangegeven dat “de DT&V zich blijft inspannen door bijvoorbeeld via het IOM nader onderzoek te doen en vertrekgesprekken te blijven voeren”. De rechtbank overweegt dat reeds gedurende geruime tijd vertrekgesprekken zijn gevoerd en dat niet is onderbouwd wat het IOM nog in deze fase van het onderzoek kan betekenen. Eiser heeft zeer concreet en met bijlagen onderbouwd welke handelingen hij heeft verrichten en dat er geen nadere handelingen zijn die hij kan verrichten om de verblijfplaats van zijn ouders te achterhalen en/of met hen in contact te komen.
De rechtbank stelt dan ook vast dat het onderzoek is vastgelopen in die zin dat niet duidelijk is welke onderzoekshandelingen concreet kunnen worden verricht en dat deze handelingen ook niet bij voorbaat kansloos zijn.
11. De rechtbank overweegt hierbij dat er geen enkele ruimte in dit onderzoek naar adequate onderzoek is om een langere onderzoeksduur bij wijze van sanctie voor het onvoldoende medewerken te rechtvaardigen. Weliswaar gaat het om de beoordeling of een zogenoemde “buiten schuld-vergunning” kan worden verleend. Dit betekent echter niet dat het niet steeds optimaal hebben verleend van medewerking zonder meer kan worden gekwalificeerd als “frustratie” én “schuld” waardoor het onderzoek geen resultaten oplevert. Dat het onderzoek dat verweerder tot nu toe heeft verricht niet tot het vinden van adequate opvang heeft geleid, is niet te wijten aan de houding van eiser, maar is gelegen in de complexe aard van dit onderzoek in de herkomstregio van eiser. Ook indien eiser beter en sneller had kunnen meewerken, rechtvaardigt dit op zich zelf niet steeds een langere duur van het onderzoek naar adequate opvang. Verweerder zal zich bij zijn verwachtingen van eiser en de eisen die hij stelt aan zijn medewerking moeten blijven realiseren dat hij te maken heeft met een minderjarige. Niet alleen betekent dit dat eiser, ondanks de uitleg van verweerder, wellicht anders dan meerderjarigen niet geheel overziet welke inspanningen hij moet leveren. Ook en vooral betekent dit dat verweerder zich grondig rekenschap moet geven van de onzekerheid die een langere onderzoeksduur met zich brengt en de gevolgen hiervan voor een minderjarige.
12. Het Hof van Justitie heeft in het arrest TQ onder meer overwogen dat indien een minderjarige in grote onzekerheid komt verkeren over zijn wettelijke status en toekomst, deze situatie onverenigbaar is met het vereiste om in alle fasen van de procedure rekening te houden met het belang van het kind (punten 53 en 53, ECLI:EU:C:2021:9).
De Afdeling heeft in haar uitspraak op het hoger beroep gericht tegen de einduitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 15 maart 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:2376) overwogen dat een periode van drie jaar “hoe dan ook te lang” moet worden geacht (rechtsoverwegingen 19.1 – 19.3, ECLI:NL:RVS:2022:1530).
De rechtbank overweegt dat steeds concreet in elke procedure zal moeten worden beoordeeld hoe lang een onderzoek naar adequate opvang kan duren alvorens moet worden overgegaan tot vergunningverlening.
In het onderhavige geval komt de rechtbank dus tot de conclusie dat niet afdoende concreet is gemotiveerd dat nader onderzoek zal leiden tot het kunnen vaststellen dat voor eiser na terugkeer adequate opvang aanwezig zal zijn. Weliswaar wonen zijn beide ouders in Somalië. Het kan echter niet van eiser worden gevergd om terug te keren en, nu de verblijfplaats van zijn ouders thans niet bekend is, zelfstandig op zoek te gaan naar de verblijfsplaats van zijn ouders.
13. De rechtbank concludeert dat eiser aan het onderzoek naar adequate opvang voldoende heeft meegewerkt. Dat thans geen concrete nadere onderzoekshandelingen mogelijk zijn, is niet gelegen in de proceshouding van eiser. Ook komt de rechtbank tot de conclusie dat niet afdoende door verweerder is gemotiveerd op welke wijze eiser thans zodanig zou kunnen bijdragen aan nader onderzoek dat dit anders zou zijn.
14. De rechtbank zal daarom thans geen nadere tussenuitspraak doen. Verweerder kan niet langer volhouden dat hij meer tijd nodig heeft om onderzoek naar adequate opvang te doen omdat eiser dit onderzoek zou hebben gefrustreerd. Verweerder kan ook niet tot de conclusie komen dat de omstandigheid dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van adequate opvang te wijten is aan “de schuld van eiser”. Aan eiser kan dus nu geen terugkeerbesluit worden opgelegd omdat er geen adequate opvang is en eiser ten tijde van deze uitspraak (nog net) minderjarig is. Verweerder zal dus overeenkomstig zijn beleid moeten vaststellen dat eiser in aanmerking komt voor een buiten schuld-vergunning.
15. De rechtbank zal niet zelf voorzien en dus niet bepalen dat verweerder eiser in het bezit moet stellen van een verblijfsvergunning omdat niet is vastgesteld dat er adequate opvang voor eiser in Somalië is. Verweerder zal eerst moeten nagaan, gelet de beroepsgronden van eiser, of -thans- sprake is van een zodanig 3 EVRM-risico bij terugkeer dat aan eiser internationale bescherming moet worden verleend. Verweerder moet daartoe een actuele beoordeling maken van het geweldsniveau en daarbij, gelet op het landenbeleid, de door eiser overgelegde kaart van 16 juni 2023, zijn verklaringen over zijn herkomst en de geactualiseerde beroepsgronden betrekken.
16. Indien verweerder beslist dat aan eiser geen bescherming hoeft te worden verleend, zal hij moeten overgaan tot het verlenen van een vergunning op reguliere gronden.
17. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. De rechtbank zal daarbij het gehele besluit vernietigen omdat verweerder een actuele beoordeling moet maken van het refoulementrisico en omdat verweerder er niet in is geslaagd vast te stellen dat voor eiser adequate opvang beschikbaar en toegankelijk is in zijn land van herkomst en daardoor geen terugkeerbesluit kan worden genomen.
18. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de bijlage bij dit Besluit vast op € 3.500,-, (1 punt voor het indienen van het beroep, twee punten voor bijwonen van beide zittingen, 1 punt voor de schriftelijke reacties, waarde per punt € 875,00 en weging 1).
19. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen vier weken na de bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit op de asielaanvraag te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 3.500,-,.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 29 maart 2024
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraken kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.