6.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft ernstige geweldsdelicten gepleegd tegen een medebewoner van het flatgebouw waar zijn toenmalige vriendin verbleef. Na een eerder incident die avond waardoor de verdachte zich bedreigd voelde, kwam hij het slachtoffer weer tegen in het portiek van het flatgebouw. Daar viel het slachtoffer de verdachte aan, waarop de verdachte volstrekt buitensporig heeft gereageerd. De verdachte heeft het slachtoffer naar de grond gewerkt en hem meerdere malen met kracht tegen en op het hoofd geschopt en gestampt. Vervolgens heeft hij het slachtoffer meerdere malen met kracht in zijn gezicht geslagen, tegen zijn lichaam geschopt en heeft hij het tasje van het slachtoffer gestolen. Dit alles terwijl het slachtoffer roerloos op de grond lag.
De verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, dat met een gebroken oogkas naar het ziekenhuis is vervoerd. Dat de gevolgen van het geweld verder relatief beperkt zijn gebleven, is geenszins te danken aan het handelen van de verdachte en doet niet af aan de ernst van de inbreuk. Schoppen en stampen tegen het hoofd levert ernstig gevaar op voor degene die wordt geraakt en draagt bij aan gevoelens van angst bij degenen die daarvan getuige zijn. Het ogenschijnlijke gemak waarmee de verdachte het geweld heeft laten escaleren en daarmee bleef doorgaan, baart de rechtbank zorgen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 24 februari 2024. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor een misdrijf.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de met betrekking tot de persoon van de verdachte uitgebrachte rapportages, te weten:
- een Pro Justitia rapportage van 12 december 2022, opgemaakt door V.M. Artist, psychiater;
- een Pro Justitia rapportage van 9 december 2022, opgemaakt door drs. J.J. van der Weele, psycholoog NIP/BIG.
Over de persoon van de verdachte wordt door de psychiater het volgende geconcludeerd. Bij de verdachte is sprake van een angststoornis, een depressieve stoornis, een hyperactiviteitstoornis en een stoornis in cannabisgebruik. Dit was ook zo ten tijde van het plegen van de feiten. Door de gebeurtenissen voorafgaand aan het incident was het spannings- en angstniveau van de verdachte al verhoogd. Toen hij daarna weer werd geconfronteerd met het slachtoffer voelde de verdachte zich in levensgevaar, kwam hij in een zogenaamde overlevingsmodus terecht en viel hij zonder verder na te denken het slachtoffer aan. De onderliggende angststoornis verlaagde de drempel tot de agressieve reactie. De verdachte had daardoor op dat moment zijn handelingen onvoldoende onder controle. Hoewel de verdachte na het eerste moment andere gedragskeuzes had, werden deze nog steeds, zij het in mindere mate, beperkt door de aanhoudende angst. Gelet hierop heeft de psychiater geadviseerd om de feiten (waarbij de rechtbank begrijpt dat de psychiater alleen het oog heeft op de geweldsfeiten) in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De psychiater schat de kans op gewelddadig gedrag in als laag. Er wordt geadviseerd om ambulante behandelingen tegen de depressiviteit, angststoornis en cannabisgebruik te laten plaatsvinden.
De psycholoog stelt een angststoornis en een patroon van depressiviteit bij de verdachte vast. Ook de psycholoog rapporteert dat die stoornissen zich ten tijde van de feiten voordeden en dat de reactie van de verdachte mede werd ingegeven door een hoge mate van angst en bezorgdheid en extra werd versterkt vanwege de bestaande angststoornis. Ook de psycholoog adviseert dat de feiten (waarbij de rechtbank begrijpt dat ook de psycholoog alleen het oog heeft op de geweldsfeiten) verminderd aan de verdachte moeten worden toegerekend. De psycholoog schat het recidiverisico laag in en beveelt ambulante behandeling aan, waarbij ook aandacht moet worden besteed aan de angstklachten, emoties en depressieve gevoelens.
Nu de conclusies en adviezen van de psycholoog en de psychiater gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, legt de rechtbank die conclusies mede aan haar oordeel over de straftoemeting ten grondslag. De rechtbank is daarom van oordeel dat de onder 1 bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte moeten worden toegerekend, hetgeen een matigende werking heeft op de op te leggen straf.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de reclasseringsadviezen van 5 december 2022 en 16 november 2023 en de voortgangsrapportage van 6 maart 2024.
De reclassering rapporteert dat de kans op herhaling en het risico op letsel worden ingeschat als gemiddeld. Uit de voortgangsrapportage van 6 maart 2024 volgt dat de verdachte tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis een terugval heeft gehad in middelengebruik. In de op 14 november 2023 – als onderdeel van de schorsingsvoorwaarden – gestarte behandeling van de verdachte bij Fivoor wordt daar aandacht aan geschonken. De verdachte wordt door de reclassering begeleid in de richting van een beoordeling van zijn arbeidsvermogen in het kader van de Wet Wajong. De reclassering wenst in overleg met de verdachte en Fivoor te onderzoeken of een beschermde woonvorm voor hem passender is. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten een meldplicht en een ambulante behandeling bij Fivoor of een soortgelijke zorgverlener en coaching door E25.
De rechtbank houdt er ten gunste van de verdachte ook rekening mee dat de verdachte zich voorafgaand aan de feiten door het slachtoffer bedreigd voelde en dat het slachtoffer was dat de verdachte als eerste aanviel. Hoewel dat niet kan leiden tot een geslaagd beroep op noodweerexces, neemt de rechtbank deze omstandigheden wel in strafmatigende zin mee. Verder houdt de rechtbank in strafmatigende zin rekening met de relatief jonge leeftijd van de verdachte.
Gelet op de aard en de ernst van de geweldsdelicten, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan gevangenisstraf. Mede in aanmerking de hiervoor genoemde strafmatigende factoren, zal de rechtbank een groot deel van die straf voorwaardelijk opleggen.
De rechtbank acht alles afwegende een gevangenisstraf van 24 maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd. Met die voorwaarden kan erop worden toegezien dat de verdachte zich inzet om zijn middelengebruik onder controle te krijgen en te houden en dat hij meewerkt aan diagnostiek en behandeling van zijn psychische problemen. Daarnaast zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden stellen dat de verdachte meewerkt aan onderzoek door de reclassering naar begeleid wonen en het meewerken aan urinecontroles opleggen. Daarmee beoogt de rechtbank ook de kans op herhaling te verkleinen.
Deze sanctieoplegging zal meebrengen dat de verdachte weer gedetineerd raakt, aangezien het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf de duur van de ondergane voorlopige hechtenis (108 dagen) ruimschoots overstijgt. Uit een oogpunt van normstelling en vergelding kan echter niet worden volstaan met een korter onvoorwaardelijk strafdeel. De rechtbank ziet geen zwaarwegende redenen waarom de verdachte thans geen detentie zou kunnen ondergaan.
Bij de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft de rechtbank bepaald dat de schorsing voortduurt tot het moment dat in deze zaak einduitspraak wordt gedaan. Dat betekent dat de voorlopige hechtenis thans herleeft.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam. Gelet op de verklaring van de verdachte ter zitting dat hij zijn middelengebruik niet onder controle heeft en hij recent bij het uitgaan na middelengebruik geweld heeft toegepast, alsmede gelet op de rapportages van de reclassering en de noodzaak tot (verdere) behandeling, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het te houden toezicht daarop dadelijk uitvoerbaar zijn.