ECLI:NL:RBDHA:2024:4591

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
09/230611.22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en diefstal met aanmerkelijke kans op de dood

Op 26 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 september 2022 in Rijswijk betrokken was bij een gewelddadig incident. De verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven door hem meerdere keren te schoppen en te slaan, terwijl het slachtoffer roerloos op de grond lag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn geweldshandelingen een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. Het beroep op noodweerexces werd verworpen, omdat de verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging overschreed. De rechtbank achtte de verdachte verminderd toerekenbaar vanwege een angststoornis en andere psychische problemen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. Daarnaast werd een schadevergoeding van €2.525 toegewezen aan de benadeelde partij, [slachtoffer].

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/230611-22
Datum uitspraak: 26 maart 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 12 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van Diemen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. W.F.J. Kramer naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 12 september 2022 te Rijswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] tegen de muur aan heeft geduwd (waardoor die [slachtoffer] zijn hoofd stootte) en/of die [slachtoffer] meerdere keren heeft geslagen (met de vuist) en/of geschopt tegen het hoofd en/of (onder)lichaam en/of die [slachtoffer] over de grond heeft gesleept (terwijl die [slachtoffer] niet meer reageerde) en/of die [slachtoffer] met een schoen op het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 september 2022 te Rijswijk aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas en/of een gebroken neus, heeft toegebracht door die [slachtoffer] tegen de muur te duwen (waardoor die [slachtoffer] zijn hoofd stootte) en/of die [slachtoffer] te slaan (met de vuist) en/of te schoppen tegen het hoofd en/of (onder)lichaam en/of die [slachtoffer] over de grond te slepen(terwijl die [slachtoffer] niet meer reageerde) en/of die [slachtoffer] met een schoen op het hoofd en/of het lichaam te slaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 september 2022 te Rijswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door die [slachtoffer] tegen de muur aan te duwen (waardoor die [slachtoffer] zijn hoofd
stootte) en/of die [slachtoffer] meerdere keren te slaan (met de vuist) en/of te schoppen tegen het hoofd en/of (onder)lichaam en/of die [slachtoffer] over de grond te slepen (terwijl die [slachtoffer] niet meer reageerde) en/of die [slachtoffer] met een schoen op het hoofd en/of het lichaam te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 12 september 2022 te Rijswijk een tasje en/of 25Euro en/of een Sportpas en/of een ketting, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde en zich met betrekking tot het onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de onder 2 ten laste gelegde diefstal van een ketting, waarvan hij vrijspraak heeft bepleit.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2022273700, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 49).
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt op 12 september 2022, voor zover inhoudende (p. 15 t/m 17):
Ik woon op de [adres 2] te Rijswijk. Ik hoorde op maandag 12 september 2022 omstreeks 00:02 mensen buiten ruzie hebben. Ik liep naar de entree van de flat. Ik stond bij de hoofdingang/brievenbussen. Ik zag dat deze jongen op mij afliep. Ik voelde ineens een klap op mijn rechteroog. Ik voelde dat ik viel. Hierna weet ik niet meer wat er is gebeurd.
2. Het proces-verbaal van aanvullend verhoor van de aangever [slachtoffer] , opgemaakt op 20 september 2022, voor zover inhoudende (p. 41):
Ik wil een aanvulling doen op de eerder door mij gedane aangifte. Nadat ik was mishandeld was ik mijn tasje kwijt waar de volgende goederen in zaten waar ik de eigenaar van ben: telefoon, sleutelbos, ID -kaart, 25 euro contant geld, sportpas van Basic Fit, bril. Ik zag dat de agent niet veel later terug kwam met mijn tasje. Ik zag dat het contante geld en mijn sportpas van Basic Fit was weggenomen.
3. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 12 maart 2024, voor zover inhoudende:
Ik heb hem geschopt en geslagen. Ik wilde hem op zijn nek raken. Ik had tijdens het incident de schoenen aan die ik vandaag ook aan heb. Dit zijn Clarks met een stevige rubberen zool.
Ik heb het nektasje afgerukt omdat ik bang was dat er wapens in zaten. Het tasje heb ik toen direct bij mijn toenmalige vriendin afgegeven. De € 25 die in het tasje zat heb ik in mijn eigen zak gestoken.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 12 september 2022, voor zover inhoudende (p. 27 t/m 29):
Het camerabeeld laat de portiek zien behorende bij onder andere de [adres 3] . Het filmpje heeft een duur van 3:31 minuten. In dit proces-verbaal refereer ik, verbalisant, naar de tijdsduur van het filmpje. Op de camerabeelden zag ik het volgende:
Te 01:01 zag ik dat de verdachte de aangever duwt, ik zag dat de aangever naar achter valt, tevens zag ik dat de aangever met zijn achterhoofd tegen de onderzijde van brievenbussen botst. Ik zag dat de aangever op zijn rug ligt.
Te 01:06 zag ik dat de verdachte 4x met zijn rechtervoet in de richting schopt naar het gezicht van de aangever. Ik zag dat de verdachte na de vierde trap roerloos op zijn rug ligt. Ik zag vervolgens dat de verdachte ongeveer 6 keer met de onderkant van zijn schoen in de richting van en op het gezicht en de borst van de aangever trapt. Ik zag vervolgens dat de verdachte met zijn rechtervuist, ongeveer 5x slaat op het gezicht van de aangever.
Te 01:21 zag ik dat de verdachte met zijn rechtervoet de verdachte 3x schopt tegen zijn bil/onderrug.
Ik zag dat de verdachte de schoudertas van het lichaam van de aangever trekt.
Ik zag dat de verdachte vervolgens iets uit de broekzak van de verdachte wilt halen. Te 2:10 zag ik dat de verdachte met zijn rechtervuist wederom een klap geeft in het gezicht van de verdachte, ik zag dat hij het 1 seconde de aangever weer een vuistslag geeft. Ik zag vervolgens dat de verdachte met zijn rechterbeen de aangever een schop geeft tegen zijn rechterzij.
5. De eigen waarneming van de rechtbank van vorenbedoelde camerabeelden, verstrekt onder de bestandsnaam “video_recording_2022_09_12_16_13_46.avi”, voor zover inhoudende:
De verdachte duwt een man. De man valt op de grond. De verdachte schopt de man, die op de grond ligt, meerdere keren, waarvan tweemaal tegen zijn hoofd. Te zien is dat de verdachte zijn been voorafgaand aan het schoppen ver naar achteren strekt en dat het hoofd van de man door de schoppen hard naar achteren beweegt. Na de tweede trap tegen het hoofd blijft de man roerloos in de hoek van de ruimte liggen. Vervolgens stampt de verdachte meerdere keren op de man, waarvan tweemaal op het hoofd, waarbij de verdachte zich met zijn handen aan de omringende muur en kluisjes vasthoudt en zijn benen tijdens het stampen volledig strekt.
3.4.
Bewijsoverwegingen
3.4.1.
Feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte [slachtoffer] meerdere keren heeft geschopt en met de vuist geslagen tegen het hoofd en hem meerdere keren heeft geschopt tegen het lichaam. De vraag is of de verdachte met die geweldshandelingen heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden (onder 1 primair) en/of hem zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (onder 1 subsidiair) dan wel dat heeft geprobeerd (onder 1 meer subsidiair).
De rechtbank kan niet vaststellen dat de verdachte erop uit was om [slachtoffer] te doden, in de zin dat hij daar ‘vol’ opzet op had. De rechtbank komt daarom toe aan de vraag of de verdachte opzet op zijn dood heeft gehad in voorwaardelijke zin.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo'n kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij die kans bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen – in het bijzonder de camerabeelden – blijkt dat de verdachte [slachtoffer] meerdere malen heeft geschopt terwijl deze op de grond lag. Daarbij raakte de verdachte [slachtoffer] tweemaal op zijn hoofd. Anders dan de verdediging, leidt de rechtbank uit de beelden wel af dat de verdachte met veel kracht heeft geschopt. Te zien is immers dat de verdachte zijn been voor iedere trap ver naar achteren heeft gebracht en dat het hoofd van [slachtoffer] door de impact van de schoppen hard naar achteren bewoog. Na de tweede trap tegen zijn hoofd is [slachtoffer] roerloos op de grond blijven liggen. Vervolgens heeft de verdachte nog tweemaal op zijn hoofd gestampt, waarbij de verdachte zich met zijn handen aan de omringende muur en kluisjes vasthield om kracht te kunnen zetten en hij zijn been volledig strekte. Door met zoveel kracht met een geschoeide voet met een stevige rubberen zool meerdere keren tegen het hoofd te trappen en te stampen, was de kans aanmerkelijk dat de schedel van [slachtoffer] zou breken en/of hij ernstige schade aan zijn hersenen zou oplopen, waardoor hij had kunnen komen te overlijden. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het teweeg brengen van dat gevolg dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank die aanwijzingen ook niet in de omstandigheid dat de verdachte terug is gegaan naar het portiek om te kijken hoe het met [slachtoffer] ging. Dit vond immers pas later plaats, nadat de verdachte – volgens eigen zeggen – het tasje van [slachtoffer] naar zijn toenmalige vriendin had gebracht. De rechtbank ziet niet in hoe de beweegredenen van de verdachte om enkele minuten na de geweldshandelingen bij [slachtoffer] te gaan kijken, relevant kunnen zijn voor de vraag of hij op het moment van het plegen van de geweldshandelingen de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat de verdachte, nadat hij tegen het hoofd van [slachtoffer] had geschopt en daarop had gestampt, is doorgegaan met het plegen van geweld tegen [slachtoffer] . Dat geweld bestond uit het met geschoeide voet met kracht stampen op de borst van [slachtoffer] , het meerdere malen met de vuist slaan op zijn gezicht en het meerdere keren trappen tegen de onder- en zijkant van zijn lichaam. Door deze geweldshandelingen bestond de aanmerkelijke kans dat de verdachte [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen, in aanmerking genomen dat met kracht geweld werd uitgeoefend op en in de nabijheid van kwetsbare delen van het lichaam. Ook hierbij geldt dat die geweldshandelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het teweeg brengen van dat gevolg dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. Hoewel [slachtoffer] als gevolg van het geweld letsel heeft opgelopen, is niet gebleken dat dit zwaar lichamelijk letsel was.
Dit betekent dat de rechtbank het onder 1 primair en meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht. [1]
3.4.2.
Feit 2
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het tasje van [slachtoffer] heeft weggenomen omdat hij bang was dat er wapens in zouden zitten en dat hij het tasje direct naar zijn toenmalige vriendin heeft gebracht. De rechtbank begrijpt hieruit dat de verdachte stelt geen oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van het tasje met inhoud te hebben gehad.
De rechtbank overweegt dat op de camerabeelden van het portiek te zien is dat de verdachte het tasje van [slachtoffer] afrukt en in de broekzakken van [slachtoffer] voelt. De verdachte heeft dat ook bekend. Te zien is ook dat de verdachte op enig moment met het tasje wegloopt en later zonder tasje weer terugkomt. Wat er met het tasje is gebeurd, blijkt niet uit het dossier. Volgens de verdachte heeft hij het tasje aan zijn toenmalige vriendin gegeven, die zich op een bovengelegen etage bevond. De rechtbank leidt uit deze gang van zaken af dat de verdachte het oogmerk had om zich het tasje wederrechtelijk toe te eigenen. Hij heeft het tasje immers uit de beschikkingsmacht van [slachtoffer] genomen, daarover als heer en meester beschikt en het tasje niet aan [slachtoffer] teruggegeven. Daarbij komt dat de verdachte € 25 uit het tasje heeft gepakt en in zijn broekzak heeft gestoken. Dat het tasje uiteindelijk wel weer bij [slachtoffer] terug is gekomen doet aan het voorgaande niet af, reeds omdat het niet de verdachte was die het tasje – aanstonds – aan [slachtoffer] heeft teruggegeven.
Dat de verdachte ook een ketting heeft weggenomen blijkt niet uit de camerabeelden of de verklaring van de verdachte. Blijkens de verklaring van [slachtoffer] zat die ketting ook niet in het tasje. Met de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat dit deel van de tenlastelegging niet kan worden bewezen.
Concluderend acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde, met uitzondering van het wegnemen van de ketting, wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 12 september 2022 te Rijswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die
[slachtoffer]meerdere keren heeft geschopt tegen het hoofd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 12 september 2022 te Rijswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] meerdere keren
heeft geslagenmet de vuist en
geschopttegen het hoofd en/of lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 12 september 2022 te Rijswijk een tasje en 25
euro en een Sportpas, die aan [slachtoffer] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte niet strafbaar is, omdat de verdachte handelde uit noodweerexces. Hij heeft bepleit dat de verdachte daarom wordt ontslagen van rechtsvervolging. Voor het geval dat de rechtbank mocht oordelen dat geen sprake is van noodweerexces, heeft de raadsman een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen als getuigen van de psychiater en de psycholoog die over de verdachte Pro Justitia hebben gerapporteerd.
5.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweerexces moet worden verworpen en dat de verdachte strafbaar is.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Voor beantwoording van de vraag of de verdachte een geslaagd beroep kan doen op noodweerexces, dient allereerst te worden beoordeeld of sprake was van een zogeheten noodweersituatie. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat [slachtoffer] en de verdachte elkaar op de avond van 11 september 2022 zijn tegengekomen in een flatgebouw aan de [straatnaam] in Rijswijk. [slachtoffer] woonde in die flat, de verdachte was op bezoek bij zijn vriendin, die in de flat verbleef. De verdachte heeft [slachtoffer] aangesproken omdat hij vond dat [slachtoffer] veel geluid maakte. In de daarop volgende uren is er vóór de deur van de woning van de vriendin van de verdachte dreigend geschreeuwd en tegen de deur getrapt. Volgens de verdachte heeft [slachtoffer] dat gedaan. De verdachte en de andere personen in de woning hebben dat als bedreigend ervaren en daarom tweemaal naar 112 gebeld. In de nacht van 11 op 12 september 2022 is de verdachte naar buiten gegaan, bij de ingang van het gebouw. Daar ontstond een ruzie met twee medebewoners van het flatgebouw. [slachtoffer] hoorde die ruzie. Hij liep naar zijn balkon en riep naar de verdachte. Vervolgens liep [slachtoffer] naar het portiek van het gebouw. Op datzelfde moment liep de verdachte naar binnen, waardoor [slachtoffer] en de verdachte elkaar in het portiek tegenkwamen. Toen zij allebei in het portiek waren, gaf [slachtoffer] de verdachte direct een duw en pakte hem vast bij zijn shirt. Daarop kwamen de medebewoners van de ruzie buiten het portiek in. Een van hen bemoeide zich ermee, duwde de verdachte en greep naar het hoofd en de pet van de verdachte. Inmiddels hadden de toegangsdeuren van het portiek zich gesloten. De verdachte werd in het nauw gedreven en kreeg van [slachtoffer] een klap richting zijn gezicht. Daarop duwde de verdachte [slachtoffer] weg waardoor deze op de grond viel. De medebewoners verlieten daarop het portiek. Daarna trapte en stampte de verdachte [slachtoffer] meerdere malen met kracht tegen en op zijn hoofd, waarna [slachtoffer] roerloos op de grond lag. Vervolgens sloeg de verdachte [slachtoffer] meerdere malen in zijn gezicht, trapte en stampte de verdachte hem op zijn lichaam en pakte hij het tasje van [slachtoffer] af.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding tegen de verdachte waaraan hij zich niet kon onttrekken en waartegen hij zich mocht verdedigen. Er was dus sprake van een noodweersituatie.
De verdachte heeft zich ook verdedigd, maar hij heeft daarbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. De verdachte verdedigde zich ook nog op een moment dat dat niet meer nodig was – [slachtoffer] lag immers al snel roerloos op de grond, maar de verdachte bleef schoppen en slaan – en ging met het vele schoppen, stampen en slaan verder dan nodig was als verdediging tegen de duw en klap die hij van [slachtoffer] had gekregen.
De vraag is dan of de verdachte een geslaagd beroep kan doen op noodweerexces. Daarvoor is vereist dat de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank neemt aan dat de aanval van [slachtoffer] bij de verdachte hevige emoties heeft veroorzaakt. De verdachte heeft verklaard dat hij door de bedreiging van eerder die avond al angstige gevoelens had opgebouwd. Toen hij vervolgens in het portiek werd aangevallen door meerdere personen met nektasjes, waarvan de verdachte vermoedde dat daar messen in zaten, vreesde hij voor zijn leven. Mede gelet op de bij de verdachte gediagnostiseerde angststoornis, acht de rechtbank dergelijke emoties invoelbaar. De vraag is evenwel of die hevige emoties doorslaggevend zijn geweest voor wat de verdachte daarna heeft gedaan. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend om de volgende redenen.
Wat de verdachte heeft gedaan was zo extreem en stond zo zeer niet in verhouding tot het door [slachtoffer] gebruikte geweld, dat de rechtbank niet kan aanvaarden dat het gedrag van de verdachte het directe gevolg was van enkel de aanval in het portiek. Het vier keer met kracht schoppen tegen en stampen op het hoofd van de roerloos op de grond liggende [slachtoffer] is geen begrijpelijke en invoelbare reactie op die ene duw en klap van [slachtoffer] . De rechtbank ziet in de verklaringen van de verdachte ter zitting aanwijzingen dat er iets anders speelde. Zo heeft de verdachte meerdere keren verklaard dat hij aan [slachtoffer] duidelijk wilde maken dat de situatie “klaar” was, dat hij zich “zo groot mogelijk” wilde maken en dat hij “woedend” was dat [slachtoffer] “urenlang” tegen de deur van de woning van zijn vriendin had getrapt. Dat wijst op een al langere tijd bestaande woede jegens [slachtoffer] en de wens om een einde te maken aan een volgens de verdachte al uren durende dreigende situatie. Kortom, een andere beweegreden dan de angst van het moment van de wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] .
Dat betekent dat het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Daarmee komt de rechtbank toe aan het verzoek van de verdediging tot het als getuigen horen van de psychiater en psycholoog die Pro Justitia over de verdachte hebben gerapporteerd. Naar het oordeel van de rechtbank is van de noodzaak tot het horen van de psychiater en psycholoog als getuigen dan wel deskundigen niet gebleken. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht over datgene waarover zij hebben gerapporteerd en waarop hun deskundigheid ziet, te weten de persoon van de verdachte. Voor zover de verdediging met het verzoek beoogt om de psychiater en psycholoog te horen over de vraag of aan de vereisten voor noodweerexces is voldaan, geldt dat dit niet tot hun deskundigheid behoort. De rechtbank wijst het verzoek dan ook af.
Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling inclusief het meewerken aan urinecontroles en het meewerken aan begeleid wonen indien de reclassering dat noodzakelijk acht. De officier van justitie heeft daarvan de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen die niet langer is dan de ondergane voorlopige hechtenis.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft ernstige geweldsdelicten gepleegd tegen een medebewoner van het flatgebouw waar zijn toenmalige vriendin verbleef. Na een eerder incident die avond waardoor de verdachte zich bedreigd voelde, kwam hij het slachtoffer weer tegen in het portiek van het flatgebouw. Daar viel het slachtoffer de verdachte aan, waarop de verdachte volstrekt buitensporig heeft gereageerd. De verdachte heeft het slachtoffer naar de grond gewerkt en hem meerdere malen met kracht tegen en op het hoofd geschopt en gestampt. Vervolgens heeft hij het slachtoffer meerdere malen met kracht in zijn gezicht geslagen, tegen zijn lichaam geschopt en heeft hij het tasje van het slachtoffer gestolen. Dit alles terwijl het slachtoffer roerloos op de grond lag.
De verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, dat met een gebroken oogkas naar het ziekenhuis is vervoerd. Dat de gevolgen van het geweld verder relatief beperkt zijn gebleven, is geenszins te danken aan het handelen van de verdachte en doet niet af aan de ernst van de inbreuk. Schoppen en stampen tegen het hoofd levert ernstig gevaar op voor degene die wordt geraakt en draagt bij aan gevoelens van angst bij degenen die daarvan getuige zijn. Het ogenschijnlijke gemak waarmee de verdachte het geweld heeft laten escaleren en daarmee bleef doorgaan, baart de rechtbank zorgen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 24 februari 2024. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor een misdrijf.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de met betrekking tot de persoon van de verdachte uitgebrachte rapportages, te weten:
- een Pro Justitia rapportage van 12 december 2022, opgemaakt door V.M. Artist, psychiater;
- een Pro Justitia rapportage van 9 december 2022, opgemaakt door drs. J.J. van der Weele, psycholoog NIP/BIG.
Over de persoon van de verdachte wordt door de psychiater het volgende geconcludeerd. Bij de verdachte is sprake van een angststoornis, een depressieve stoornis, een hyperactiviteitstoornis en een stoornis in cannabisgebruik. Dit was ook zo ten tijde van het plegen van de feiten. Door de gebeurtenissen voorafgaand aan het incident was het spannings- en angstniveau van de verdachte al verhoogd. Toen hij daarna weer werd geconfronteerd met het slachtoffer voelde de verdachte zich in levensgevaar, kwam hij in een zogenaamde overlevingsmodus terecht en viel hij zonder verder na te denken het slachtoffer aan. De onderliggende angststoornis verlaagde de drempel tot de agressieve reactie. De verdachte had daardoor op dat moment zijn handelingen onvoldoende onder controle. Hoewel de verdachte na het eerste moment andere gedragskeuzes had, werden deze nog steeds, zij het in mindere mate, beperkt door de aanhoudende angst. Gelet hierop heeft de psychiater geadviseerd om de feiten (waarbij de rechtbank begrijpt dat de psychiater alleen het oog heeft op de geweldsfeiten) in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De psychiater schat de kans op gewelddadig gedrag in als laag. Er wordt geadviseerd om ambulante behandelingen tegen de depressiviteit, angststoornis en cannabisgebruik te laten plaatsvinden.
De psycholoog stelt een angststoornis en een patroon van depressiviteit bij de verdachte vast. Ook de psycholoog rapporteert dat die stoornissen zich ten tijde van de feiten voordeden en dat de reactie van de verdachte mede werd ingegeven door een hoge mate van angst en bezorgdheid en extra werd versterkt vanwege de bestaande angststoornis. Ook de psycholoog adviseert dat de feiten (waarbij de rechtbank begrijpt dat ook de psycholoog alleen het oog heeft op de geweldsfeiten) verminderd aan de verdachte moeten worden toegerekend. De psycholoog schat het recidiverisico laag in en beveelt ambulante behandeling aan, waarbij ook aandacht moet worden besteed aan de angstklachten, emoties en depressieve gevoelens.
Nu de conclusies en adviezen van de psycholoog en de psychiater gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, legt de rechtbank die conclusies mede aan haar oordeel over de straftoemeting ten grondslag. De rechtbank is daarom van oordeel dat de onder 1 bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte moeten worden toegerekend, hetgeen een matigende werking heeft op de op te leggen straf.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de reclasseringsadviezen van 5 december 2022 en 16 november 2023 en de voortgangsrapportage van 6 maart 2024.
De reclassering rapporteert dat de kans op herhaling en het risico op letsel worden ingeschat als gemiddeld. Uit de voortgangsrapportage van 6 maart 2024 volgt dat de verdachte tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis een terugval heeft gehad in middelengebruik. In de op 14 november 2023 – als onderdeel van de schorsingsvoorwaarden – gestarte behandeling van de verdachte bij Fivoor wordt daar aandacht aan geschonken. De verdachte wordt door de reclassering begeleid in de richting van een beoordeling van zijn arbeidsvermogen in het kader van de Wet Wajong. De reclassering wenst in overleg met de verdachte en Fivoor te onderzoeken of een beschermde woonvorm voor hem passender is. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten een meldplicht en een ambulante behandeling bij Fivoor of een soortgelijke zorgverlener en coaching door E25.
De rechtbank houdt er ten gunste van de verdachte ook rekening mee dat de verdachte zich voorafgaand aan de feiten door het slachtoffer bedreigd voelde en dat het slachtoffer was dat de verdachte als eerste aanviel. Hoewel dat niet kan leiden tot een geslaagd beroep op noodweerexces, neemt de rechtbank deze omstandigheden wel in strafmatigende zin mee. Verder houdt de rechtbank in strafmatigende zin rekening met de relatief jonge leeftijd van de verdachte.
Gelet op de aard en de ernst van de geweldsdelicten, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan gevangenisstraf. Mede in aanmerking de hiervoor genoemde strafmatigende factoren, zal de rechtbank een groot deel van die straf voorwaardelijk opleggen.
De rechtbank acht alles afwegende een gevangenisstraf van 24 maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd. Met die voorwaarden kan erop worden toegezien dat de verdachte zich inzet om zijn middelengebruik onder controle te krijgen en te houden en dat hij meewerkt aan diagnostiek en behandeling van zijn psychische problemen. Daarnaast zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden stellen dat de verdachte meewerkt aan onderzoek door de reclassering naar begeleid wonen en het meewerken aan urinecontroles opleggen. Daarmee beoogt de rechtbank ook de kans op herhaling te verkleinen.
Deze sanctieoplegging zal meebrengen dat de verdachte weer gedetineerd raakt, aangezien het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf de duur van de ondergane voorlopige hechtenis (108 dagen) ruimschoots overstijgt. Uit een oogpunt van normstelling en vergelding kan echter niet worden volstaan met een korter onvoorwaardelijk strafdeel. De rechtbank ziet geen zwaarwegende redenen waarom de verdachte thans geen detentie zou kunnen ondergaan.
Bij de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft de rechtbank bepaald dat de schorsing voortduurt tot het moment dat in deze zaak einduitspraak wordt gedaan. Dat betekent dat de voorlopige hechtenis thans herleeft.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam. Gelet op de verklaring van de verdachte ter zitting dat hij zijn middelengebruik niet onder controle heeft en hij recent bij het uitgaan na middelengebruik geweld heeft toegepast, alsmede gelet op de rapportages van de reclassering en de noodzaak tot (verdere) behandeling, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het te houden toezicht daarop dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1.
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 106.525, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 25 aan materiële schade, € 6.500 aan immateriële schade en € 100.000 aan nader te onderbouwen schade ten behoeve van een eventueel hoger beroep.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 6.525 kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente, en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. De officier van justitie heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om een eventuele toe te wijzen schadevergoeding te matigen.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het in 3.5. onder 2 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag van € 25. Dit betreft het bedrag dat de verdachte van de benadeelde partij heeft gestolen. De rechtbank zal de gevorderde materiële schade dan ook toewijzen.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de in 3.5. onder 1 bewezen verklaarde feiten. Anders dan de verdediging heeft betoogd, acht de rechtbank die schade niet mede een gevolg van een omstandigheid die aan de benadeelde partij kan worden toegerekend. Weliswaar heeft de benadeelde partij als eerste geweld gebruikt tegen de verdachte, maar niet kan worden gezegd dat de schade mede het gevolg was van dat geweld, in aanmerking genomen het zeer disproportionele schadeveroorzakende handelen van de verdachte.
Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 2.500. Zij heeft daartoe in aanmerking genomen dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde feiten een gebroken oogkas heeft opgelopen en een tijd last heeft gehad van zijn evenwichtsorgaan, hetgeen hem aanzienlijk heeft belemmerd in zijn dagelijkse bezigheden. De benadeelde partij heeft ook gewag gemaakt van psychisch letsel, namelijk PTSS en verminderde levensvreugde. Hoewel de rechtbank dit invoelbaar acht, kan zij niet vaststellen dat er sprake is van psychisch letsel dat het rechtstreekse gevolg is van de bewezen verklaarde feiten. Bij de vordering is geen verklaring van een arts of therapeut gevoegd waaruit dat zou kunnen blijken, terwijl de benadeelde partij naar eigen zeggen reeds kampte met PTSS vanwege gebeurtenissen in het verleden. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Wettelijke rente en proceskostenveroordeling
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 september 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Aangezien de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen verklaarde feiten is toegebracht en de verdachte voor die feiten wordt veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het door de rechtbank aan de benadeelde partij toe te wijzen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 287, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en meer subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5. bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
diefstal;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
12 (twaalf) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich laat behandelen bij Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de
reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. De behandeling is gericht op het leren omgaan met zijn angsten en middelencontrole. De veroordeelde is verplicht om mee te werken aan urineonderzoek. Tevens laat de veroordeelde zich coachen door E25 als laagdrempelige hulpverlener. De reclassering ziet toe op transparantie in de samenwerking tussen Fivoor en E25;
- zijn medewerking verleent aan een onderzoek door de reclassering of een beschermde woonvorm voor hem passend is en, mocht de reclassering dat passend achten, zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig acht, laat opnemen in een door de reclassering te bepalen instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, waarbij voorwaarden zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 2.525,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 september 2022 tot aan de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan J.C. [slachtoffer] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 2.525,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 september 2022 tot aan de dag waarop deze vordering is betaald, ten behoeve van J.C. [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 35 dagen, waarbij de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.H.J. Doornink, voorzitter,
mr. J.L.E. Bakels, rechter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. I.C. Melieste, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 maart 2024.

Voetnoten

1.Vergelijk Hoge Raad 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2187.