ECLI:NL:RBDHA:2024:459

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
10534449 EJ VERZ 23-76199
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van onterecht opgenomen beloning door bewindvoerder in beschermingsbewind

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2024 een beschikking gegeven in het beschermingsbewind van een betrokkene, geboren op 21 juli 2001. De bewindvoerder, die al gewaarborgde hulp verleende aan de betrokkene voordat het beschermingsbewind werd ingesteld, heeft een vergoeding opgenomen uit het vermogen van de betrokkene voor zijn werkzaamheden als gewaarborgde hulp. De kantonrechter heeft geoordeeld dat een deel van deze vergoeding, namelijk € 307,34, onterecht is opgenomen, omdat deze betrekking had op een periode vóór de ingangsdatum van het bewind.

De feiten van de zaak tonen aan dat de betrokkene op 6 april 2021 een indicatiebesluit heeft ontvangen voor GGZ Wonen en op 14 juli 2021 onder bewind is gesteld. De bewindvoerder heeft verschillende verzoeken ingediend voor beloningen, die zijn goedgekeurd door de kantonrechter. Echter, bij de beoordeling van de rekening en verantwoording over de periode van 15 juli 2021 tot en met 31 december 2021, bleek dat de bewindvoerder ook een bedrag had opgenomen dat niet in overeenstemming was met de periode waarin hij als bewindvoerder was aangesteld.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bewindvoerder in totaal € 557,34 heeft opgenomen voor zijn werkzaamheden, maar dat hij slechts recht had op € 474,63. Dit betekent dat hij € 82,72 teveel heeft opgenomen, wat hij moet terugbetalen aan de betrokkene. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de bewindvoerder moet het bedrag binnen een maand terugstorten en het stortingsbewijs aan de kantonrechter overleggen. De beschikking kan door belanghebbenden worden aangevochten via hoger beroep bij het Gerechtshof te Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Gravenhage
DL
BM.nr.: 25551
Zaaknr.: 10534449 EJ VERZ 23-76199
Datum: 18 januari 2024

Beschikking van de kantonrechter

in het beschermingsbewind van:

[betrokkene] ,

geboren op 21 juli 2001 te Den Haag,
wonende te [adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] ,
hierna te noemen: betrokkene.
De bewindvoerder in dit beschermingsbewind is:
[bewindvoerder] h.o.d.n. [bedrijfsnaam] ,
kantoorhoudende aan de [adres 2] , [postcode 2] [plaatsnaam] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder.

Feiten

Het CIZ heeft bij brief van 6 april 2021 een indicatiebesluit afgegeven aan betrokkene met ingang van 6 april 2021 voor GGZ Wonen (wonen met intensieve begeleiding en gedragsregulering), 24-uurszorg.
Bij beschikking van 14 juli 2021 van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag is betrokkene onder bewind gesteld wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand, met aanstelling van de bewindvoerder. Het bewind is gepubliceerd in het Centraal Curatele en Bewindregister (CCBR).
De bewindvoerder heeft de kantonrechter op 23 juli 2021 verzocht om in aanmerking te komen voor de beloning gebaseerd op problematische schulden. De machtiging is op 13 augustus 2021 verleend.
Het CZ Zorgkantoor heeft op 31 juli 2021 een toekenningsbeschikking afgegeven aan betrokkene. Het totale toegekende budget was € 9.908,32, waarvan € 250,-- verantwoordingsvrij was.
De bewindvoerder heeft de kantonrechter op 8 oktober 2021 verzocht om in aanmerking te komen voor de beloning in verband met PGB-beheer, ten bedrage van € 632,83 per jaar. De machtiging is op 22 november 2021 verleend.
In de door de bewindvoerder ingediende rekening en verantwoording over de periode van 15 juli 2021 tot en met 31 december 2021 staat bij de inkomsten een bedrag van € 250,-- met omschrijving “pgb beheer kosten voor bewindvoerder”, die bij de uitgaven terugkomen als onderdeel van de beloning bewindvoerder.
In de door de bewindvoerder ingediende rekening en verantwoording over het jaar 2022 is – blijkens de overgelegde specificatie – in het bedrag aan opgenomen beloning van de bewindvoerder een bedrag van € 307,34 verwerkt met omschrijving “pgb beheer juli t/m dec 2020”. Het bedrag is op 15 maart 2022 van de beheerrekening van betrokkene naar de kantoorrekening van de bewindvoerder geboekt.
Bij email van 28 augustus 2023 is de bewindvoerder gevraagd om een toelichting te geven op het opgenomen bedrag.
Bij email van dezelfde datum heeft de bewindvoerder geantwoord dat hij voor het bewind al betrokken was bij de zaken van betrokkene. Wellicht was het beter geweest als genoemde kosten niet waren opgenomen in de rekening en verantwoording omdat die kosten buiten de bewindvoeringsperiode vallen en had deze vraag niet hoeven te worden gesteld, aldus de bewindvoerder.
Bij brief van 3 oktober 2023 is namens de kantonrechter aan de bewindvoerder verzocht om het bedrag van € 307,34 terug te storten omdat de beloning is opgenomen over een periode voor de ingangsdatum van het bewind.
Bij email van 9 oktober 2023 heeft de bewindvoerder laten weten dat hij voor het bewind al gewaarborgde hulp van betrokkene was. Het bedrag is de vergoeding voor het zijn van gewaarborgde hulp.

Beoordeling

Ter zitting van 1 december 2023 heeft de bewindvoerder het opgenomen bedrag van € 307,34 met omschrijving “pgb beheer juli t/m dec 2020” als volgt toegelicht. De bewindvoerder is vanuit de zorginstelling waar betrokkene werd behandeld benaderd om betrokkene te begeleiden. Hij is toen gewaarborgde hulp geworden. De bewindvoerder is voor ongeveer vijf mensen alleen gewaarborgde hulp. Hij neemt zijn vergoeding voor de werkzaamheden als gewaarborgde hulp op uit het vrij besteedbare bedrag van het PGB. De SVB maakt daar geen probleem van, omdat het vrij besteedbare bedrag niet wordt gecontroleerd. Ter zitting kon de bewindvoerder niet verklaren waarom de vergoeding in dit geval niet is betaald uit het vrij besteedbare bedrag.
Na de zitting heeft de bewindvoerder het formulier “Vertegenwoordiger voor PGB-zaken” overgelegd. Op dit formulier is ingevuld dat betrokkene met ingang van 6 april 2021 als eerste vertegenwoordiger de bewindvoerder aanmeldt bij de SVB. In de begeleidende email stelt de bewindvoerder:
“Zoals dat ook in het formulier staat ben ik per april 2021 de vertegenwoordiger in pgb zaken. Dat houdt in dat in de rekening verantwoording vermelde datum van 2020 niet juist is, het had moeten zijn 2021. Maar: In het jaar 2021 heb ik een vergoeding gehad vanaf de maand juli 2021. Dat betekent dat ik niet voor het genoemd jaar volledig ben betaald voor mijn functie als vertegenwoordiger. Gezien het feit dat ik in de maand april ervoor getekend heb betekent ook dat ik daarvóór al in contact ben geweest met de heer om kennis te nemen van zijn pgb sfeer. Ik heb dus met andere woorden vanaf de maand januari 2021 recht op de vergoeding die ik niet had doorberekend. Hiermee kan ik concluderen dat ik nog recht heb op zes maanden vergoeding als pgb beheerder die ik niet verder zal doorberekenen.”
Bij brief van 18 december 2023 is aan de bewindvoerder gevraagd om het volgende:
  • de toekenningsbeschikking PGB over 2021;
  • de hoogte van het vrij besteedbare bedrag in 2021;
  • een antwoord op de vraag waarom de vergoeding niet is betaald van het vrij besteedbare bedrag;
  • op welke wijze de hoogte van de vergoeding van de gewaarborgde hulp is vastgesteld (als er geen bewind is)?
Bij email van 2 januari 2024 heeft de bewindvoerder de toekenningsbeschikking 2021 en het budgetoverzicht toegezonden en de volgende toelichting gegeven:
“De vergoeding als gewaarborgde hulp is deels betaald vanuit vrij besteedbaar bedrag. Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor gewaarborgde hulp wordt gebruik gemaakt van de tarieven voor de bewindvoerders. Daar is bewust voor gekozen omdat voor ieder het vrij besteedbaar bedrag anders is en dat wordt bepaald door de hoogte van het toegekend budget voor de budgethouder. Om dus uiteindelijk iedereen gelijk behandeld te hebben en omdat voor ieder dezelfde soort werkzaamheden uitgevoerd wordt is er dus gekozen voor bewindvoerderstarieven.”
De kantonrechter oordeelt als volgt.
De kantonrechter stelt vast dat de bewindvoerder in 2021 voor het zijn van gewaarborgde hulp/PGB-beheer een totaalbedrag van € 557,34 (€ 250,-- + € 307,34) heeft opgenomen.
Gezien de data van het CIZ-indicatiebesluit en het ingevulde formulier “Vertegenwoordiger voor PGB-zaken” gaat de kantonrechter ervan uit dat er voor april 2021 nog geen sprake was van een PGB. Het beschermingsbewind is ingesteld per 15 juli 2021. De bewindvoerder heeft machtiging verkregen om de beloning van artikel 3, vijfde lid, onder c, van de Regeling beloning CBM (€ 632,83 incl. BTW per jaar) op te nemen. In 2021 was de bewindvoerder gedurende vijf en een halve maand bewindvoerder. Dit komt neer op een vergoeding van € 290,05 incl. BTW.
Indien er vanuit wordt gegaan dat de vergoeding voor gewaarborgde hulp voor het bewind op hetzelfde bedrag kan worden gebaseerd, kan er daarnaast drie en een halve maand vergoeding worden toegekend, te weten een bedrag van € 184,58 incl. BTW.
Het totaalbedrag dat de bevindvoerder had mogen opnemen komt daarmee op € 474,63 incl. BTW.
Dit betekent dat de bewindvoerder € 82,72 teveel heeft opgenomen. Hij zal dit bedrag dienen terug te storten op de beheerrekening van betrokkene en het stortingsbewijs binnen een maand na heden aan de kantonrechter dienen over te leggen.

Beslissing

De kantonrechter:
- bepaalt dat de bewindvoerder binnen een maand na heden een bedrag van € 82,72 dient terug te storten op de beheerrekening van betrokkene en het stortingsbewijs aan de kantonrechter dient over te leggen;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. D. de Loor en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 januari 2024.
Tegen deze beslissing kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Den Haag
a. door de verzoeker en degenen aan wie de griffier een afschrift van deze beschikking heeft verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat deze beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.