ECLI:NL:RBDHA:2024:4580

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
NL24.596
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag tot wijziging van het doel van een verblijfsvergunning in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 april 2024, met zaaknummer NL24.596, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor het wijzigen van het doel van zijn verblijfsvergunning beoordeeld. Eiser, geboren in 1999 en van Pakistaanse nationaliteit, had op 28 maart 2023 een aanvraag ingediend om zijn verblijfsvergunning te wijzigen naar humanitair niet-tijdelijk. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen met een besluit van 19 juni 2023, en dit standpunt is gehandhaafd in het bestreden besluit van 4 januari 2024.

De rechtbank heeft op 5 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M.L. Hoogendoorn, en de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. E.S. Fakili. Eiser voerde aan dat hij als minderjarige illegaal naar Nederland was gekomen en afhankelijk was van een volwassene voor het regelen van documenten. Hij stelde dat hij was uitgebuit door zijn pleegvader en dat hij vrijgesteld had moeten worden van het paspoortvereiste vanwege deze bijzondere omstandigheden. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder niet onterecht had geoordeeld dat eiser niet had aangetoond dat hij geen geldig document voor grensoverschrijding kon verkrijgen.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt had gesteld dat het besluit niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM. Eiser was zich bewust van de tijdelijke aard van zijn verblijfsrecht en zijn banden met Pakistan werden als sterker beschouwd dan die met Nederland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, zonder aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.596 (beroep) en NL24.601 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker (hierna: eiser),

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.L. Hoogendoorn),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. E.S. Fakili).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor het wijzigen van het doel van zijn verblijfsvergunning.
1.1.
Eiser heeft op 28 maart 2023 een wijziging van zijn verblijfsvergunning aangevraagd naar humanitair niet-tijdelijk.
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 19 juni 2023 afgewezen en een terugkeerbesluit opgelegd. Met het bestreden besluit van 4 januari 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1999 en heeft de Pakistaanse nationaliteit. Aan hem is een verblijfsvergunning in het kader van de Verblijfsregeling Mensenhandel verleend. Eiser heeft gevraagd het doel van deze verblijfsvergunning te wijzigen naar het verblijfsdoel humanitair niet-tijdelijk. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen omdat eiser geen paspoort heeft overgelegd. In bezwaar heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd.
Wat vindt eiser?
3. Eiser voert aan dat hij als minderjarige illegaal naar Nederland is gekomen en afhankelijk was van een volwassene om documenten voor hem te regelen. Ook is hij uitgebuit door de pleegvader van het pleeggezin waar hij verbleef. Verweerder had hem op grond van deze bijzondere omstandigheden vrij moeten stellen van het paspoortvereiste. Verder woont eiser in Nederland samen met zijn vriendin en hebben zij trouwplannen. Daarnaast is eiser eigenaar van een restaurant. Het besluit van eiser is daarom in strijd met artikel 8 van het EVRM. [1] Eiser had deze omstandigheden graag met verweerder besproken tijdens een hoorzitting. Verweerder heeft eiser ten onrechte niet gehoord.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Paspoortvereiste
4. Bij toepassing van artikel 3.72 van het Vb [2] heeft verweerder beoordelingsruimte en moet de rechtbank de beoordeling terughoudend toetsen. [3] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om af te zien van het paspoortvereiste. Hiertoe overweegt de rechtbank dat eiser op de zitting heeft aangegeven dat hij via een vriend van zijn vader bezig is om een identiteitskaart te verkrijgen, waarmee hij vervolgens bij de Pakistaanse ambassade een paspoort aan kan vragen. Niet uitgesloten is dus dat eiser van de Pakistaanse autoriteiten een paspoort kan verkrijgen. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank daarom op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld. [4] Voor een vrijstelling vanwege zijn illegale inreis als minderjarige en de omstandigheden die hebben geleid tot de verlening van zijn verblijfsvergunning op grond van de Verblijfsregeling Mensenhandel heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien.

8 EVRM

5. Verder oordeelt de rechtbank dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het besluit niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft daaraan ten grondslag mogen leggen dat eiser wist dat zijn verblijfsrecht tijdelijk zou zijn en slechts voor de duur van het strafrechtelijk onderzoek naar de arbeidsuitbuiting waar hij aangifte van heeft gedaan, dat eiser geboren en getogen is in Pakistan en zijn banden met dat land dus sterker worden geacht dan zijn banden met Nederland. Ten aanzien van het gestelde familieleven met zijn vriendin overweegt de rechtbank dat eiser dit pas in beroep heeft aangevoerd. Daarnaast is niet bekend wie de partner van eiser is en is de relatie verder ook niet met stukken onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de stelling dat eiser eigenaar is van een restaurant. Verweerder heeft deze belangen daarom niet in de belangenafweging hoeven betrekken.
Hoorplicht
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder af mogen zien van het horen van eiser. Eiser heeft weliswaar verzocht te worden gehoord, maar niet concreet aangegeven welk belang hij daarbij heeft. Gelet hierop en gezien het primaire besluit en wat eiser daarover in bezwaar naar voren heeft gebracht, heeft verweerder dan ook geen twijfels hoeven hebben over het te beoordelen feitencomplex.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvraag van eiser om wijziging van het doel van zijn verblijfsvergunning op goede gronden heeft afgewezen.
8. Nu op het beroep is beslist, zal het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk worden verklaard vanwege een gebrek aan connexiteit. [5]
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:799.
4.Zie artikel 3.72 van het Vb.
5.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.