ECLI:NL:RBDHA:2024:4579

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
NL23.30850
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER en verzoek voorlopige voorziening in het kader van gezinsleven

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Azerbeidjaan die in 2003 naar Nederland is gekomen, tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsdocument EU/EER. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiser een verblijfsrecht in Litouwen heeft, dat niet is vervallen of ingetrokken. Eiser stelt dat zijn dochter, die de Europese Unie moet verlaten als hij dat moet, afhankelijk van hem is en dat de afwijzing in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op goede gronden de aanvraag heeft afgewezen. Eiser heeft weliswaar gezinsleven met zijn dochter, maar de belangenafweging valt in zijn nadeel uit. De rechtbank stelt vast dat eiser altijd op de hoogte was van zijn verblijfsstatus en dat hij geen objectieve belemmeringen heeft aangetoond om zijn gezinsleven in Litouwen of Azerbeidzjan uit te oefenen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken en dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.

Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 2 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.30850 (beroep) en NL23.30853 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. H.H.R. Bruggeman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. E.S. Fakili).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER en beoordeelt de voorzieningenrechter zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag met het besluit van 13 april 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 31 augustus 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] 1983 en heeft de Azerbeidjaanse nationaliteit. Eiser is in 2003 naar Nederland gekomen. Eiser is getrouwd en heeft een dochter, [referent] (referent), geboren op [geboortedatum 2] 2020.
3. Eiser heeft een aanvraag gedaan om vaststelling van een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 VWEU [1] omdat referent zo afhankelijk is van hem dat zij de Europese Unie moet verlaten als eiser ook uit de Europese Unie moet vertrekken. [2]
3.1.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser een verblijfsrecht in Litouwen heeft. Niet is gebleken dat dit verblijfsrecht is vervallen of ingetrokken. Volgens verweerder is referent niet gedwongen de Europese Unie te verlaten als aan eiser verblijf wordt geweigerd. De weigering van het verblijfsrecht is volgens verweerder niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. [3] Eiser heeft weliswaar gezinsleven met referent, maar de belangenafweging valt in zijn nadeel uit.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser voert aan dat hij niet naar Litouwen kan om zijn verblijfsrecht in te trekken. Dan zou hij namelijk direct door de Litouwse autoriteiten worden uitgezet naar Azerbeidzjan en geen kans meer hebben om in Nederland een Chavez-aanvraag in te dienen. Volgens eiser zal zijn dochter dan alsnog de Europese Unie moeten verlaten om bij hem te kunnen zijn. Ten aanzien van de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM voert eiser aan dat verweerder geen belang heeft. Zo doet hij bijvoorbeeld geen beroep doet op de openbare middelen. Daarentegen zijn eisers belangen wel groot. Eiser woont en werkt in Nederland. Hij heeft hier een koopwoning en al zijn bezittingen. Verder heeft eiser al 20 jaar in Nederland gewoond. Bovendien hebben zijn vrouw en kind het Europees burgerschap en als zij met eiser mee zouden moeten verhuizen kunnen zij hun rechten niet meer uitoefenen. Het besluit is dus in strijd met artikel 8 van het EVRM.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Chavez-Vilchez
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden de aanvraag afgewezen. Niet in geschil is immers dat eiser een Litouws verblijfsrecht heeft en dat Litouwen een lidstaat van de Europese Unie is. De dochter van eiser hoeft dus niet de Europese Unie te verlaten als eiser naar Litouwen moet vertrekken. Reeds hierom komt eiser geen afgeleid verblijfsrecht toe op grond van artikel 20 VWEU. Dat eiser zich hierdoor in een patstelling bevindt, nu hij zijn verblijfsrecht in Litouwen niet kan laten intrekken, omdat hij dan een terugkeerbesluit krijgt opgelegd waardoor hij zijn recht onder Chavez-Vilchez niet meer kan uitoefenen, betekent – wat daar ook van zij – niet dat verweerder hem daarom een verblijfsdocument had moeten geven. Vast staat namelijk dat eiser niet aan de in paragraaf B10/2.2 onder d, van de Vc [4] neergelegde voorwaarde voldoet.
Artikel 8 van het EVRM
6. Uit vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de hoogste bestuursrechter volgt dat verweerder bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van gezinsleven een “fair balance” moet vinden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. [5] De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken. Deze maatstaf impliceert verder dat de rechter de door verweerder gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend moet toetsen. [6]
6.1.
De rechtbank oordeelt dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken en zich niet onterecht op het standpunt heeft gesteld dat het weigeren van verblijfsrecht aan eiser niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft weliswaar familieleven, maar verweerder heeft de belangenafweging in eisers nadeel mogen doen uitvallen. Dat verweerder geen belangen heeft, omdat hij geen beroep op de openbare kas doet, zoals eiser heeft gesteld, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft weliswaar in het voordeel van eiser meegewogen dat eiser een inkomen heeft en geen beroep op de openbare kas doet. Het economisch belang is echter niet het enige belang dat verweerder heeft betrokken. Zo heeft verweerder ook kunnen wijzen op het belang van het voeren van een restrictief toelatingsbeleid, waarbij verweerder onder verwijzing naar WI 2020/16 heeft kunnen stellen dat het economisch welzijn meer omvat dan slechts de bescherming van algemene middelen. [7] De rechtbank wijst in dit verband op de recente uitspraak van de hoogste bestuursrechter, waarin is overwogen dat het belang van het voeren van een restrictief toelatingsbeleid onderdeel is van het algemeen belang van de Nederlandse samenleving, in de zin van het economisch welzijn in bredere zin, en dat dit dus op meer ziet dan alleen het belang van de Nederlandse economie in de vorm van uitkeringen vanuit de openbare kas. Naast de vraag in hoeverre de komst van de vreemdelingen naar Nederland ten laste van de openbare middelen zal komen, kan dus ook relevant zijn in hoeverre zij in Nederland aanspraak zullen maken op al dan niet schaarse andere onderdelen van de maatschappelijke infrastructuur, zoals woningen of zorg. [8]
6.2.
Verweerder heeft in het nadeel van eiser kunnen betrekken dat hij nooit legaal verblijfsrecht heeft gehad in Nederland en dus altijd heeft geweten dat hij Nederland op een gegeven moment zou moeten verlaten. Dat hij desondanks een bestaan in Nederland opbouwde en gezinsleven begon en intensiveerde komt daarom voor zijn rekening en risico. Verder heeft verweerder eiser kunnen tegenwerpen dat van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Litouwen of Azerbeidzjan uit te oefenen niet is gebleken. Dat de partner van eiser de taal van die landen niet spreekt en niet van haar en referent kan worden gevraagd zich daar te vestigen, zoals ter zitting naar voren is gebracht, is een subjectieve belemmering, die verweerder niet doorslaggevend heeft hoeven achten. Zoals verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht, geeft artikel 8 van het EVRM immers niet het recht je woonplaats te kiezen. Verder heeft verweerder in dit verband mogen betrekken dat eiser een veel groter deel van zijn leven, ruim twintig jaar, in Azerbeidzjan heeft gewoond en dat hij meerderjarig was toen hij naar Nederland vertrok. Ook heeft verweerder kunnen betrekken dat de banden van eiser met Litouwen die met Nederland overstijgen. Eiser heeft immers ongeveer 8 jaar (van 2013 tot 2021) legaal in Litouwen gewoond, waar hij een eigen bedrijf heeft gehad, en woont volgens de BRP [9] sinds 2021 pas weer in Nederland, waar hij van 2003 tot 2013 enkel procedureel verblijfsrecht heeft gehad. Aan de omstandigheid dat het Litouwse verblijfsrecht eiser in staat heeft gesteld in Nederland verblijf te genieten en hier het centrum van zijn leven op te bouwen, heeft verweerder geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen. Dit is immers zijn eigen keuze geweest. Dat eiser dit jaar mogelijk aanspraak maakt om de Litouwse nationaliteit te krijgen heeft verweerder als onzekere toekomstige gebeurtenis kunnen aanmerken. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat niet valt in te zien dat dit de belangenafweging in het voordeel van eiser zou laten uitvallen, nu er geen objectieve belemmering is om het gezinsleven in Litouwen uit te oefenen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat verweerder op goede gronden heeft geweigerd eiser een verblijfsdocument EU/EER te verstrekken.
8. Nu er op het beroep is beslist en er niet langer sprake is van connexiteit, [10] wordt het verzoek om een voorlopige voorziening buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
2.Ook wel een Chavez-verblijfsrecht genoemd, naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017 inzake Chavez-Vilchez, C-133/15, ECLI:EU:C:2017:354.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Onder meer uiteengezet in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:73 en 28 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:974.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.
7.Werkinstructie 2020/16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:876.
9.Basisregistratie personen.
10.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.