ECLI:NL:RBDHA:2024:4579
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER en verzoek voorlopige voorziening in het kader van gezinsleven
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Azerbeidjaan die in 2003 naar Nederland is gekomen, tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsdocument EU/EER. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiser een verblijfsrecht in Litouwen heeft, dat niet is vervallen of ingetrokken. Eiser stelt dat zijn dochter, die de Europese Unie moet verlaten als hij dat moet, afhankelijk van hem is en dat de afwijzing in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op goede gronden de aanvraag heeft afgewezen. Eiser heeft weliswaar gezinsleven met zijn dochter, maar de belangenafweging valt in zijn nadeel uit. De rechtbank stelt vast dat eiser altijd op de hoogte was van zijn verblijfsstatus en dat hij geen objectieve belemmeringen heeft aangetoond om zijn gezinsleven in Litouwen of Azerbeidzjan uit te oefenen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken en dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 2 april 2024.