ECLI:NL:RBDHA:2024:4577

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
NL23.36490
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep van een Libische asielzoeker tegen de afwijzing van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 april 2024, wordt het beroep van eiseres, een Libische asielzoeker, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) beoordeeld. Eiseres had eerder asiel aangevraagd, maar haar aanvraag werd op 18 november 2021 afgewezen. Het beroep tegen deze afwijzing werd op 29 april 2022 ongegrond verklaard. Eiseres verzocht om uitstel van vertrek, maar dit werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Eiseres maakte bezwaar en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, die op 21 juli 2023 werd toegewezen. Echter, het bestreden besluit van 17 november 2023 bleef de afwijzing van het uitstel van vertrek handhaven.

De rechtbank behandelt de zaak en stelt vast dat eiseres, geboren in 2008, lijdt aan een groeihormoondeficiëntie, maar dat er geen acute medische noodsituatie te verwachten is bij uitzetting. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op goede gronden heeft besloten om geen uitstel van vertrek te verlenen. Eiseres heeft geen overtuigende argumenten of bewijsstukken overgelegd die de noodzaak van uitstel onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de psychische klachten van eiseres niet voldoende zijn onderbouwd en dat er geen behandeling plaatsvindt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en de voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36490 (beroep) en NL23.36493 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. E.S. Fakili).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitkomst van de ambtshalve beoordeling in het kader van 64 Vw [1] van eiseres.
1.1.
Eiseres heeft asiel aangevraagd. Deze aanvraag is bij besluit van 18 november 2021 afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 29 april 2022 ongegrond verklaard.
1.2.
Verweerder heeft uitstel van verstrek op grond van artikel 64 Vw met het besluit van 9 mei 2022 afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft zich hier niet tegen verzet. Bij uitspraak van 21 juli 2023 is het verzoek toegewezen.
1.3.
Met het bestreden besluit van 17 november 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing gebleven.
1.4.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter opnieuw verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.5.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de ouders van eiseres, de gemachtigde van eiseres, Y. Eramdani als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 2008 en heeft de Libische nationaliteit. Verweerder heeft onderzocht of eiseres uitstel van vertrek moet krijgen op grond van artikel 64 Vw. Verweerder heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) gevraagd om advies te geven. Op 7 maart 2022 bracht het BMA advies uit en op 28 april 2022 bracht het BMA een aanvullend advies uit. Op 9 mei 2022 heeft verweerder het uitstel van vertrek afgewezen. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van de bezwaargronden heeft verweerder het BMA opnieuw gevraagd advies te geven over de medische gevolgen van de uitzetting. Op 12 juni 2023 heeft het BMA opnieuw advies uitgebracht.
2.1.
Het BMA-advies van 12 juni 2023 komt, kort gezegd, neer op het volgende. Eiseres heeft een groeiachterstand vanwege een groeihormoondeficiëntie. Eiseres is 1.57 meter, terwijl zij al 1.64 meter had moeten zijn. Psychische klachten worden volgens het BMA niet meer vermeld, evenmin is er behandeling voor deze klachten. Naar verwachting zal bij uitzetting geen medische noodsituatie op korte termijn ontstaan, omdat het enige gevolg is dat eiseres niet de lengte zal bereiken die zij met het groeihormoon wel zou bereiken. Dat is echter geen situatie waaruit levensbedreiging of ADL-afhankelijkheid [2] voortkomt. Eiseres kan reizen, het BMA adviseert medicatie mee te geven om de reis en de periode na de reis te overbruggen. Bij aanvullend advies van 19 september 2023 stelt het BMA dat een medische noodsituatie binnen een termijn van 3 tot 6 maanden ook niet te verwachten valt.
Wat vindt eiseres?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Het BMA stelt dat het uitblijven van behandeling niet tot een medische noodsituatie zal leiden. Er moet volgens haar echter niet alleen naar haar medische klachten worden gekeken, maar ook of terugkeer naar Libië in haar belang is, mede met het oog op haar medische situatie. Terugkeer naar Libië zal een verslechtering van haar medische situatie opleveren. Eiseres wijst erop dat zij nog steeds last heeft van psychische problemen. Ter ondersteuning van haar betoog heeft zij een aantal documenten overgelegd. Zo is eiseres aangemeld bij ARQ Centrum ’45, gespecialiseerd in psychische hulp voor oorlogsslachtoffers. Daarnaast heeft eiseres stukken overgelegd van de huisarts die haar heeft doorverwezen naar ARQ Centrum ’45 en van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Eiseres stelt dat het lastig was om eerder stukken te overleggen vanwege de verhuizing door het COA [3] van Middelburg naar Katwijk. Ook verwijst eiseres naar het algemeen ambtsbericht van Libië van februari 2023, waarin verwezen wordt naar de oproep van UNHCR om gedwongen terugkeer naar Libië op te schorten tot de mensenrechtensituatie is verbeterd. [4]
Wat vindt verweerder?
4. Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangevoerd dat eiseres onder voorwaarden kan reizen. Verder staat in het BMA advies van 12 juni 2023 dat de gestelde psychische klachten niet meer vermeld worden in de aan het BMA voorgelegde medische documenten en dat zij daar ook niet voor wordt behandeld. Ten aanzien van het op 18 december 2023 overgelegde document van het LUMC wijst verweerder erop dat dit document gedateerd is op 25 augustus 2023 en eerder overgelegd had kunnen worden en qua inhoud niet afwijkt van eerder ingebrachte stukken die het BMA heeft betrokken. Ten aanzien van het in beroep overgelegde patiëntendossier voert verweerder aan dat de daarop vermelde klachten al bekend en beoordeeld zijn door het BMA en dat, voor zover het patiëntendossier ziet op psychische klachten, eiseres daarvoor op dit moment geen medische behandeling ondergaat.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In deze zaak gaat het om het achterwege laten van uitzetting op grond van artikel 64 Vw. In dat kader is van belang of na de uitzetting van eiseres binnen 3 tot 6 maanden een medische noodsituatie zal ontstaan. Ingevolge artikel 83, tweede lid, aanhef en onder d, Vw, toetst de rechtbank in dit geval ex nunc. Op zitting heeft verweerder betoogd dat dit artikel niet van toepassing is, nu verweerder ambtshalve aan artikel 64 heeft getoetst. De rechtbank volgt dit betoog niet. Artikel 83 Vw maakt namelijk geen onderscheid tussen ambtshalve toetsing enerzijds en toetsing op aanvraag anderzijds.
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder eiseres op goede gronden geen uitstel van verstrek op grond van artikel 64 Vw heeft verleend.
6.1.
Over de stelling dat terugkeer naar Libië niet in het belang van eiseres is omdat haar medische situatie zal verslechteren, waarbij zij heeft gewezen op het algemeen ambtsbericht van Libië van februari 2023, overweegt de rechtbank dat dit buiten het beoordelingskader van artikel 64 Vw valt en daarom niet kan leiden tot een gegrond beroep. Zoals hiervoor is overwogen ligt in deze procedure namelijk alleen ter beoordeling voor of het uitblijven van medische behandeling binnen 3 tot 6 maanden tot een medische noodsituatie zal leiden.
6.2.
Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [5] moet verweerder, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich ingevolge artikel 3:2 van de Awb [6] ervan vergewissen dat dit - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. Als aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van dit advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat voormelde BMA-adviezen zijn opgesteld op basis van de door eiseres overgelegde stukken en dat eiseres niets heeft ingebracht op grond waarvan kan worden gesteld dat verweerder niet aan zijn vergewisplicht zou hebben voldaan en dat verweerder niet had mogen afgaan op de conclusies van de BMA-arts. Eiseres heeft geen contra-expertise ingediend of argumenten naar voren gebracht waaruit twijfel ontstaat over de juistheid of volledigheid van de adviezen. Over de psychische klachten heeft verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt kunnen stellen dat het op de weg van eiseres lag om in bezwaar stukken hiervan te overleggen. Op 12 juni 2023 heeft het BMA een advies uitgebracht waarin de BMA arts aangaf dat de psychische klachten niet meer worden vermeld en dat eiseres ook niet behandeld wordt voor deze klachten. Eiseres is gevraagd om te reageren op dit BMA-advies en heeft over dit punt geen opmerking gemaakt en ook geen stukken hierover overlegd. De rechtbank begrijpt dat het vanwege de verhuizing en wisseling van behandelaars wellicht lastig was om stukken overleggen, maar tussen het BMA-advies van 12 juni 2023 en de bestreden beschikking zit meer dan 5 maanden. Een verhuizing betekent niet dat eiseres in deze periode geen enkel stuk heeft kunnen overleggen waaruit blijkt dat er wel (weer) sprake is van psychische klachten en een behandeling hiervoor.
6.4.
De rechtbank stelt vast dat eiseres ook in beroep geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij op dit moment wordt behandeld vanwege psychische klachten. Eiseres heeft weliswaar een deel van een verslag van een consult met de huisarts van het GZA [7] van 4 januari 2024 overgelegd, waaruit blijkt dat is gesproken over haar psychische klachten, op grond waarvan de huisarts aanleiding heeft gezien haar door te verwijzen naar ARQ Centrum ’45. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres echter bevestigd dat er op dit moment nog geen behandeling plaatsvindt en dat er nog een voorgesprek moet plaatsvinden.
6.5.
Bij deze stand van zaken stelt de rechtbank vast dat er voor het BMA (nog) niets te beoordelen valt. Voor het inwilligen van het aanhoudingsverzoek dat gemachtigde ter zitting heeft gedaan ziet de rechtbank daarom geen aanleiding. De rechtbank overweegt daarbij ten overvloede dat eiseres, zodra haar behandeling een aanvang heeft genomen, kosteloos een verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw kan doen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Nu er op het beroep is beslist, zal de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaren vanwege een gebrek aan connexiteit. [8]
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening nietontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.ADL betekent: Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen.
3.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
4.Algemeen Ambtsbericht Libië, februari 2023, bladzijde 72 en 73.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674 en van 16 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1598.
6.Algemene wet bestuursrecht.
7.Gezondheidszorg Asielzoekers.
8.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.