In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De staatssecretaris had op 12 maart 2024 de maatregel van bewaring opgelegd aan eiser op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die via een beeldverbinding aanwezig was, betwistte de gronden voor de bewaring niet inhoudelijk, maar voerde aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht, zodat hij zijn asielprocedure buiten detentie kon afwachten.
De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. De staatssecretaris had voldoende zware en lichte gronden om de maatregel op te leggen, waaronder het feit dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en dat hij zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank concludeert dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat, wat de maatregel rechtvaardigt. Eiser's verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, en de rechtbank wijst ook de proceskostenveroordeling af.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van de maatregel van bewaring in het kader van het vreemdelingenrecht en bevestigt dat de staatssecretaris geen andere, minder dwingende maatregelen kon opleggen gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van eiser.