ECLI:NL:RBDHA:2024:4497

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
NL24.11581
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De staatssecretaris had op 15 maart 2024 de maatregel van bewaring opgelegd aan eiser op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. De zitting vond plaats op 26 maart 2024, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was, samen met zijn gemachtigde, mr. T. Bruinsma, en de gemachtigde van de staatssecretaris, mr. S. Bozkurt-Chhiba.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris rechtmatig heeft gehandeld door eiser in bewaring te stellen. Eiser heeft de gronden voor de maatregel niet betwist, en zijn gemachtigde refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft geen redenen gevonden om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel, die is opgelegd vanwege het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter mr. W.P.C.G. Derksen, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.11581

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

(gemachtigde: mr. S. Bozkurt-Chhiba).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 15 maart 2024 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, via een beeldverbinding, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mocht de staatssecretaris eiser in bewaring stellen?
4. In de maatregel van bewaring overweegt de staatssecretaris dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat er een risico bestaat dat betrokkene zich het toezicht zal onttrekken.
4.1.
Eiser betwist de door de staatssecretaris aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden niet. Dat geldt ook voor de motivering daarvan en het daaruit voortvloeiende risico op onttrekking. Zijn gemachtigde refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.2.
In de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens ziet de rechtbank geen grond om, ambtshalve toetsend, te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.