ECLI:NL:RBDHA:2024:4494

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
NL23.12227
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning en gezinshereniging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2024, met zaaknummer NL23.12227, is het beroep van eiser, een Marokkaanse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 19 april 2022 afgewezen, en deze afwijzing werd bevestigd in een besluit op bezwaar op 24 maart 2023. Eiser had eerder een verblijfsvergunning, maar deze was ingetrokken en hij was ongewenst verklaard. Eiser voerde aan dat er wel sprake was van een duurzame en exclusieve relatie met zijn partner, maar de rechtbank oordeelde dat hij geen procesbelang meer had na zijn uitzetting naar Marokko op 23 november 2023. De gemachtigde van eiser had geen contact meer met hem en kon het beroep niet intrekken. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was, waardoor er geen inhoudelijke beoordeling plaatsvond. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

zaaknummer: NL23.12227
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser
V-nummer: [v-nummer] (gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. M. van Kersbergen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 19 april 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 maart 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank laten weten niet op de zitting te verschijnen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1981. Eiser had van 27 april 1998 tot en met 10 januari 2009 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Bij besluit van 28 augustus 2009 heeft verweerder de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht per 17 augustus 2002 en is eiser ongewenst verklaard voor de duur van tien jaar. Op 20 augustus 2019 is de ongewenstverklaring opgeheven.
4. Eiser heeft op 23 november 2021 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf met als verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat onvoldoende is aangetoond dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. Een beoordeling van artikel 8 van het EVRM valt in het nadeel van eiser uit. In deze procedure staat die afwijzing ter beoordeling.
5. Verder is nog relevant dat eiser op 23 november 2023 is uitgezet naar Marokko.
Wat vindt eiser in beroep?
6. Eiser voert aan dat wel sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. Dit blijkt uit het feit dat eiser en [naam] samenwoonden zodra eiser in Nederland was. Verweerder miskent volgens eiser ook dat de relatie lange tijd op afstand moest worden ingevuld. Verder voert eiser gronden aan over de belangenafweging van artikel 8 van het EVRM. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte de ongewenstverklaring betrokken en ten onrechte niet betrokken dat de ongewenstverklaring is opgeheven. Ook is volgens eiser relevant dat [naam] de zorg heeft over een zoon die zij niet kan achterlaten voor een bezoek aan Marokko, eiser en [naam] onder de gegeven omstandigheden zoals corona zo goed mogelijk invulling gaven aan hun relatie middels Whatsapp, [naam] financieel zelfstandig is, eiser voornemens is in Nederland te gaan werken, zijn gehele familie in Nederland woont, eiser psychisch lijdt onder de scheiding van zijn familie en [naam] . Ook is volgens eiser sprake van een objectieve belemmering, omdat onduidelijk is of [naam] tot Marokko zal worden toegelaten en niet van haar minderjarige zoon mag worden verwacht dat hij ook in Marokko gaat wonen. Tot slot voert eiser aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is, omdat eiser niet in de gelegenheid is gesteld zijn medisch dossier over te leggen.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

7. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank op 26 februari 2024 geïnformeerd dat zij geen contact meer heeft met eiser sinds hij op 23 november 2023 is uitgezet naar Marokko en dat zij niet gemachtigd is het beroep in te trekken. Gelet hierop ziet de rechtbank zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
8. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 oktober 20131 is de rechtbank van oordeel dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op een inhoudelijke behandeling van het door hem ingestelde beroep, nu hij na zijn uitzetting uit Nederland geen contact meer met zijn gemachtigde heeft onderhouden. Eiser heeft daarom geen proces-belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van proces-belang. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 maart 2024

Documentcode: DSR35343713

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.