Op 29 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vreemdeling die onder de werking van Richtlijn 2001/55/EG valt. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 7 februari 2024 besloten dat de vreemdeling met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijft en dat hij de Europese Unie binnen vier weken na 4 maart 2024 moet verlaten. Dit besluit was gebaseerd op de veronderstelling dat de tijdelijke bescherming onder de genoemde richtlijn van rechtswege eindigt na 4 maart 2024.
De vreemdeling heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, bekend onder zaaknummer NL24.8067, en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek kennelijk gegrond verklaard en zonder zitting uitspraak gedaan, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vreemdeling moet worden behandeld als een vreemdeling die (nog) onder de werking van de richtlijn valt totdat op het beroep is beslist.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de staatssecretaris de proceskosten van de vreemdeling, ter hoogte van € 875,-, moet vergoeden. Het oordeel van de voorzieningenrechter is voorlopig en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.