ECLI:NL:RBDHA:2024:4441

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
SGR 22/519
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijtbare werkloosheid en de gevolgen voor WW-uitkering

Op 26 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. P. Bots, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als verweerder, met de minister van Justitie en Veiligheid als derde-partij. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van verweerder over de toekenning van een WW-uitkering aan eiseres, die verwijtbaar werkloos is verklaard. De rechtbank verwijst naar een eerdere tussenuitspraak van 30 juni 2023, waarin verweerder de gelegenheid kreeg om een gebrek in zijn besluit te herstellen. Verweerder heeft dit gedaan, maar eiseres heeft in haar reactie op de aanvullende motivering van verweerder geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die de conclusie van verweerder zouden kunnen weerleggen.

De rechtbank overweegt dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de psychische gevolgen van het ontslag zodanig zijn dat dit invloed heeft op de beoordeling van de dringende reden voor het ontslag. Eiseres heeft geen nadere onderbouwing gegeven van haar psychische klachten en heeft belangrijke documenten, zoals jaaropgaven, niet tijdig aan verweerder verstrekt. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres per 1 augustus 2020 recht heeft op een WW-uitkering, maar dat deze niet wordt uitbetaald omdat zij verwijtbaar werkloos is.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die door verweerder moeten worden betaald. De rechtbank benadrukt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de psychische gevolgen van het ontslag voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om tot een andere conclusie te komen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/519

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P. Bots),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [naam] ).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
de minister van Justitie en Veiligheidte Den Haag, vertegenwoordigd door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI),
(gemachtigde: mr. P. Berkhoudt).

Procesverloop

De rechtbank verwijst voor een weergave van het procesverloop naar de tussenuitspraak van 30 juni 2023.
Bij de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het besluit van 24 december 2021 te herstellen.
Bij brief van 10 augustus 2023 heeft verweerder verzocht om verlenging van de termijn om het geconstateerde gebrek te herstellen. De rechtbank heeft deze termijn verlengd tot 6 oktober 2023.
Verweerder heeft bij brief van 5 oktober 2023, door de rechtbank ontvangen op 6 oktober 2023, in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering met bijlagen ingediend.
Eiseres heeft bij brief van 21 november 2023, door de rechtbank ontvangen op 22 november 2023, op de aanvullende motivering van verweerder gereageerd.
Derde-partij heeft bij brief van 29 november 2023, door de rechtbank ontvangen op 1 december 2023, op de aanvullende motivering van verweerder gereageerd.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een nadere zitting te laten plaatsvinden. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. In dat kader overweegt de rechtbank dat het haar niet vrij staat om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4390.
1.2
Voor de op deze zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden en het van toepassing zijnde toetsingskader wordt ook naar de tussenuitspraak verwezen. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder in de beoordeling of er sprake is van een dringende reden voor het ontslag ten onrechte de persoonlijke omstandigheden van eiseres, zoals haar leeftijd en de gevolgen die een beëindiging van het dienstverband voor haar zou hebben, niet kenbaar heeft meegewogen.
2. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft verweerder een aanvullende motivering verstrekt. Die motivering berust op van eiseres ontvangen screenshots met betrekking tot de hypotheek en (de eerste pagina van) een koopovereenkomst die ziet op de verkoop van de woning van eiseres. Daarnaast zijn aan de aanvullende motivering een telefoonnotitie van 18 augustus 2023 en een e-mail van 13 augustus 2023 van derde-partij ten grondslag gelegd.
Psychische gevolgen van het ontslag
3. Verweerder heeft van eiseres geen nadere onderbouwing ontvangen van de psychische gevolgen van het ontslag. Derde-partij heeft in het telefoongesprek met verweerder van 18 augustus 2023 aangegeven dat eiseres zich in de periode van het ontslag, vanaf de datum van het incident tot 1 augustus 2021 (de datum van het einde van het dienstverband) niet heeft ziekgemeld wegens psychische klachten.
4. Eiseres stelt in de brief van 21 november 2023 dat de psychische gevolgen van het ontslag kunnen worden afgeleid uit het feit dat zij in maart en april 2020 onder behandeling is geweest bij de praktijkondersteuner van de huisarts vanwege mentale klachten als gevolg van een arbeidsconflict. Eiseres heeft ter onderbouwing van dit standpunt een brief van de huisarts van 17 november 2023 overgelegd.
5. De rechtbank overweegt dat eiseres, ondanks een daartoe strekkend verzoek van verweerder, de brief van de huisarts van 17 november 2023 niet aan verweerder heeft verstrekt om bij de aanvullende motivering te betrekken. Deze brief kon, nu hij pas in de reactie op de aanvullende motivering van verweerder door eiseres is verstrekt aan de rechtbank, niet door verweerder bij de aanvullende motivering worden betrokken. Verweerder heeft alleen daarom al naar het oordeel van de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om te concluderen dat vanwege psychische gevolgen van het ontslag geen sprake is van een dringende reden voor het ontslag. Ook heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om vanwege psychische gevolgen van het ontslag toepassing te geven aan de in artikel 27 van de WW gegeven bevoegdheid.
Overigens maakt eiseres naar het oordeel van de rechtbank met deze brief niet aannemelijk dat zij dusdanige psychische klachten als gevolg van het ontslag had, dat dit voor verweerder aanleiding had moeten zijn om te concluderen dat geen sprake is van een dringende reden of dat toepassing moet worden gegeven aan de in artikel 27 van de WW gegeven bevoegdheid.
Financiële gevolgen van het ontslag
6. Verweerder heeft geconcludeerd dat uit de door eiseres overgelegde financiële gegevens volgt dat eiseres in februari 2022 kennelijk niet meer in staat was om haar hypotheek te betalen en dat dit ruim twee jaar na het ontslag is. Verweerder acht verder de hypotheeklasten van € 373,75 per maand niet dermate hoog, dat eiseres deze niet zou kunnen betalen. Verweerder wijst hierbij op het feit dat eiseres na het ontslag tot 1 augustus 2021 volledig door derde-partij is doorbetaald en in die periode een partner had. Derde-partij heeft erop gewezen dat de transitievergoeding die aan eiseres is uitbetaald € 19.781,- bruto bedraagt en aan eiseres daarnaast € 4.219,40 bruto is betaald voor verlofdagen. Verder volgt uit de uitspraak van 3 mei 2022 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag dat eiseres onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat sprake was van een acute financiële noodsituatie die niet op een andere wijze is op te heffen. Tot slot moet eiseres volgens verweerder, gelet op haar leeftijd en opleiding, in staat worden geacht een nieuwe baan te vinden om zelfstandig in haar inkomsten te voorzien.
7. Eiseres stelt dat het ontslag aanzienlijke financiële gevolgen met zich brengt. Eiseres heeft in de brief van 21 november 2023 toegelicht dat zij geen recht had op een bijstandsuitkering en een derde hypotheek heeft moeten afsluiten om een uitkering te kunnen ontvangen. Eiseres heeft bij de brief van 21 november 2023 jaaropgaven van 2021 en 2022 overgelegd en stelt dat hieruit blijkt dat zij, met uitzondering van de transitievergoeding ten tijde van het ontslag, geen inkomen in die jaren had. Ook blijkt uit de jaaropgaven dat eiseres geen winst uit onderneming had. Eiseres heeft haar spaargeld aangewend om rekeningen te betalen.
8. De rechtbank overweegt dat eiseres de jaaropgaven van 2021 en 2022 niet aan verweerder heeft verstrekt om bij de aanvullende motivering te betrekken. Deze jaaropgaven kunnen, nu zij pas in de reactie op de aanvullende motivering van verweerder zijn verstrekt aan de rechtbank, niet meer bij de aanvullende motivering van verweerder worden betrokken. Verder heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank, met de hiervoor onder 6 weergegeven motivering, voldoende gemotiveerd dat er geen aanleiding is om, gelet op de financiële gevolgen van het ontslag, te concluderen dat geen sprake is van een dringende reden voor het ontslag of om toepassing te geven aan de in artikel 27 van de WW gegeven bevoegdheid.
Conclusie
9. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat eiseres per 1 augustus 2020 recht heeft op een WW-uitkering, maar dat deze uitkering niet wordt uitbetaald omdat eiseres verwijtbaar werkloos is.
10. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding van de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en een 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na bestuurlijke lus). De waarde per punt bedraagt € 875,- en de wegingsfactor is 1, waardoor € 2.187,50 wordt toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.187,50;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.