ECLI:NL:RBDHA:2024:4408
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet open overheid
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet open overheid (Woo). Eiser had verzocht om openbaarmaking van alle correspondentie en data van het ministerie van Justitie en Veiligheid met hem sinds 23 januari 2015. Verweerder, de minister van Justitie en Veiligheid, had het verzoek niet in behandeling genomen en het bezwaar van eiser daartegen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2024 behandeld, waarbij eiser aanwezig was en verweerder zich afmeldde.
De rechtbank oordeelt dat verweerder het Woo-verzoek inhoudelijk had moeten beoordelen. Het is niet duidelijk waarom verweerder misbruik van recht aanvoert, aangezien de bijlage bij het besluit de relevante wetgeving niet bevatte. De rechtbank stelt vast dat het Woo-verzoek inhoudelijk hetzelfde is als een eerder Wob-verzoek van eiser uit 2019, dat ook om dezelfde informatie vroeg. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten het Woo-verzoek niet in behandeling te nemen wegens misbruik van recht, omdat eiser eerder een vergelijkbaar verzoek had ingediend dat als drukmiddel werd gebruikt voor een schadevergoeding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen en is openbaar uitgesproken op 15 februari 2024. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.