ECLI:NL:RBDHA:2024:4408

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
23/2178
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet open overheid (Woo). Eiser had verzocht om openbaarmaking van alle correspondentie en data van het ministerie van Justitie en Veiligheid met hem sinds 23 januari 2015. Verweerder, de minister van Justitie en Veiligheid, had het verzoek niet in behandeling genomen en het bezwaar van eiser daartegen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2024 behandeld, waarbij eiser aanwezig was en verweerder zich afmeldde.

De rechtbank oordeelt dat verweerder het Woo-verzoek inhoudelijk had moeten beoordelen. Het is niet duidelijk waarom verweerder misbruik van recht aanvoert, aangezien de bijlage bij het besluit de relevante wetgeving niet bevatte. De rechtbank stelt vast dat het Woo-verzoek inhoudelijk hetzelfde is als een eerder Wob-verzoek van eiser uit 2019, dat ook om dezelfde informatie vroeg. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten het Woo-verzoek niet in behandeling te nemen wegens misbruik van recht, omdat eiser eerder een vergelijkbaar verzoek had ingediend dat als drukmiddel werd gebruikt voor een schadevergoeding.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen en is openbaar uitgesproken op 15 februari 2024. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2178

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: A.H.C. van Oosterhout).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet open overheid (Woo).
1.1.
Verweerder heeft het Woo-verzoek met het besluit van 12 januari 2023 niet in behandeling genomen. Met het bestreden besluit van 17 februari 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser daartegen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiser deelgenomen. Verweerder heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft met een beroep op de Woo verzocht om openbaarmaking van alle correspondentie en data, zowel schriftelijk als digitaal, en verslagen van telefoongesprekken van het departement van Justitie en Veiligheid met eiser sinds 23 januari 2015. Daarbij heeft hij aangegeven dat zijn verzoek al ten dele is beantwoord door de heer [naam] , die heeft toegegeven dat JenV geen brieven aan hem heeft gestuurd.
2.1.
Deze zaak gaat over de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten het Woo-verzoek van eiser niet in behandeling te nemen wegens misbruik van recht.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Verweerder had het Woo-verzoek van eiser inhoudelijk moeten beoordelen. Het is niet duidelijk waarom hem misbruik van recht wordt verweten, want in de bijlage bij het besluit ontbreekt de tekst van artikel 4.6 van de Woo. Verweerder heeft regels overtreden en daarover heeft eiser een geschil met de Staat. Openbaarmaking van alle stukken over dit geschil is in het algemeen belang. De weigering van verweerder om alle stukken openbaar te maken, bewijst dat verweerder iets te verbergen heeft.
Verder heeft verweerder ten onrechte verwezen naar een eerder verzoek van eiser op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de eerdere procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). Het verschil met zijn eerdere Wob-verzoek is dat verweerder heeft toegegeven dat aan eiser geen brieven zijn verstuurd.
Tot slot heeft verweerder de onjuiste indruk gewekt dat eiser een grote hoeveelheid Wob- en Woo-verzoeken heeft gedaan.
Wat zijn de regels?
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
Uitgangspunt is dat iedereen recht heeft op toegang tot publieke informatie. Op dit uitgangspunt geldt een aantal uitzonderingen. Die uitzonderingen staan in de Woo. [1] Een Woo-verzoek moet als doel hebben om publieke informatie te krijgen. Als iemand een Woo-verzoek doet kennelijk met een ander doel, dan mag een bestuursorgaan besluiten om dat Woo-verzoek niet in behandeling te nemen. [2]
5.2.
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser in 2019 bij hem een (vrijwel) identiek Wob-verzoek heeft ingediend. In hoger beroep heeft de Afdeling over dat Wob-verzoek geoordeeld dat het terecht vanwege misbruik van recht buiten behandeling is gesteld. Volgens de Afdeling had eiser de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen namelijk gebruikt als drukmiddel om toch een schadevergoeding te krijgen. Daarvoor is de Wob niet bedoeld. De Afdeling woog daarbij mee dat eiser, na het indienen van zijn Wob-verzoek, tientallen brieven, e-mails en facturen heeft gestuurd waarvan de inhoud en strekking in essentie voortdurend hetzelfde is. Verder nam de Afdeling in aanmerking dat eiser vanaf 2007 ook andere organisaties per post, e-mail en telefoon heeft benaderd, aangiftes heeft gedaan en klachtprocedures is gestart in verband met het verzoek om schadevergoeding. [3]
5.3.
De rechtbank stelt vast dat het Woo-verzoek inhoudelijk hetzelfde is als het Wob-verzoek dat eiser in 2019 indiende bij verweerder. Het Woo-verzoek is daarom een voortzetting van de handelwijze van eiser, zoals hij die met zijn Wob-verzoek al hanteerde. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser zijn Woo-verzoek met een ander doel heeft ingediend, dan het doel dat hij destijds met zijn Wob-verzoek wilde bereiken. Verweerder heeft er namelijk op gewezen dat eiser bij hem op 3 januari 2023 opnieuw een verzoek om schadevergoeding heeft gedaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het Woo-verzoek niet in behandeling te nemen wegens misbruik van recht.
5.4.
De stelling van eiser dat hij zijn Woo-verzoek in het algemeen belang heeft gedaan leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft deze zelfde stelling, zij het in iets andere bewoordingen, namelijk ook al naar voren gebracht in de procedure bij de Afdeling (zie hiervoor onder punt 5.2). De Afdeling heeft die stelling afgewezen, omdat eisers Wob-verzoek uitsluitend betrekking heeft op zijn persoonlijke correspondentie in zijn eigen zaak; de essentie van het verzoek was niet gericht op het openbaar maken van alle informatie. De rechtbank ziet in dat wat eiser naar voren heeft gebracht geen aanleiding voor een andersluidend oordeel over het Woo-verzoek.
5.5.
Het betoog van eiser, dat verweerder met verwijzing naar het oordeel van de Afdeling de suggestie heeft gewekt dat eiser een grote hoeveelheid Wob- en Woo-verzoeken heeft gedaan, slaagt ook niet. Verweerder heeft de uitspraak van de Afdeling correct aangehaald: de Afdeling overwoog namelijk dat eiser vanaf 2007 ook andere organisaties per post, e-mail en telefoon heeft benaderd, aangiftes heeft gedaan en klachtprocedures is gestart in verband met het verzoek om schadevergoeding.
5.6.
De rechtbank volgt eiser tot slot niet in zijn betoog dat hem niet duidelijk is waarom hem misbruik van recht wordt verweten. Dat in de bijlage bij het bestreden besluit de tekst van artikel 4.6 van de Woo ontbreekt, laat namelijk onverlet dat verweerder in het bestreden besluit heeft uiteengezet waarom hij tot de conclusie is gekomen dat eiser op onjuiste gronden gebruik maakt van de bevoegdheid tot het indienen van een Woo-verzoek. Verweerder heeft daarbij uitgelegd dat artikel 4.6 van de Woo verweerder de mogelijkheid biedt om het Woo-verzoek dan niet te behandelen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder het Woo-verzoek van eiser niet in behandeling had hoeven nemen. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2024.
*de griffier is verhinderd om te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels en beleidsregels

Wet open overheid
Artikel 1.1 Recht op toegang
Eenieder heeft recht op toegang tot publieke informatie zonder daartoe een belang te hoeven stellen, behoudens bij deze wet gestelde beperkingen.
Artikel 4.6 Antimisbruikbepaling
Indien de verzoeker kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie of indien het verzoek evident geen bestuurlijke aangelegenheid betreft, kan het bestuursorgaan binnen twee weken na ontvangst van het verzoek, dan wel onverwijld nadat is gebleken dat de verzoeker kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie, besluiten het verzoek niet te behandelen.

Voetnoten

1.Artikel 1.1 van de Woo.
2.Artikel 4.6 van de Woo.
3.Uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:762.