Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2024 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
Inleiding
16 maart 2023 (verzonden 17 maart 2023). Bij dat besluit is het bezwaar van eiser van
12 november 2020 tegen de aangekondigde inning van een eigen bijdrage door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) in verband met een woningaanpassing ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Overwegingen
24 september 2020 heeft de directeur voornoemd, onder verwijzing naar een brief van april 2020, aangekondigd dat het CAK in oktober 2020 facturen gaat versturen voor de betaling van de eigen bijdrage.
Vast staat dat eiser in een brief van 12 november 2020, gericht aan het CAK, heeft beoogd bezwaar te maken tegen de inning door het CAK van de eigen bijdrage van € 19,00 per maand, en dat het college de behandeling van dat bezwaar, kennelijk op verzoek van het CAK, heeft overgenomen. In het dossier zit een brief van de directeur Wmo en Jeugdbeleid van de gemeente Den Haag van 12 december 2019 waarin de eigen bijdrage die vanaf
1 januari 2020 zou gaan gelden wordt aangekondigd, en waarin ook staat dat eiser hierover binnenkort een brief van het CAK zal ontvangen. Uit de manier waarop deze brief is geformuleerd leidt de rechtbank af dat hiermee is beoogd een voor bezwaar vatbaar besluit te nemen, ook al vermeldt de brief niet dat het hier een (krachtens mandaat genomen) besluit van het college betreft. Vanwege de onduidelijke formulering en het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule kan eiser niet worden tegengeworpen dat hij tegen deze brief geen bezwaar heeft gemaakt. Op 24 september 2020 heeft voornoemde directeur eiser een brief gestuurd over de betaling van de eigen bijdrage, die vanwege technische problemen bij het CAK nog niet in gang was gezet. Daarover zou eiser nog een brief krijgen van het CAK. Deze brief van 24 september 2020 is naar het oordeel van de rechtbank geen besluit waartegen voor eiser bezwaar openstond. In deze brief worden slechts facturen van het CAK aangekondigd. Al met al is het begrijpelijk dat eiser (pas) bezwaar heeft gemaakt tegen de brief die hij van het CAK kreeg over de inning van de eigen bijdrage.
Artikel 2.1.4a van de Wmo bevat een regeling die de gemeente de mogelijkheid biedt om een eigen bijdrage te vragen voor een maatwerkvoorziening. De gemeente Den Haag heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt en in artikel 3.7, vierde lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Den Haag 2018 (de verordening) bepaald dat het college de eigen bijdrage regelt in de Regeling maatschappelijke ondersteuning 2018 (de Regeling). Dat heeft het college ook gedaan. In artikel 4.1.1, eerste lid, onder g van de Regeling is bepaald dat een bijdrage is verschuldigd voor de maatwerkvoorziening woningaanpassing. De hoogte van de eigen bijdrage is vermeld in bijlage VIII van de Regeling. Vastgelegd is dat de eigen bijdrage maximaal de kostprijs van de voorziening bedraagt. Verder is bepaald dat de eigen bijdrage voor de voorziening niet langer wordt betaald dan gedurende een afschrijvingstermijn van tien jaar. In artikel 4.2.2 van de Regeling is neergelegd dat er een overgangstermijn van een jaar geldt voor het heffen van een eigen bijdrage voor een reeds toegekende maatwerkvoorziening woningaanpassing. Hieruit blijkt dat ook een eigen bijdrage kan worden gevraagd voor een voorziening die in het verleden is gerealiseerd, Dat eiser bij de definitieve toekenning niet wist dat daar ten gevolge van latere besluitvorming een eigen bijdrage voor zou worden geheven, maakt niet dat het besluit om de eigen bijdrage op te leggen, op zichzelf beschouwd onrechtmatig is. Het college had en heeft de bevoegdheid om een eigen bijdrage te heffen. Voorts bestaat er geen rechtsregel die het college ertoe verplicht om, zoals eiser lijkt te bepleiten, alleen een eigen bijdrage te heffen voor nieuwe gevallen, waarbij de toekenning van de voorziening heeft plaatsgevonden ná
1 januari 2019. Door toepassing van een overgangsperiode van een jaar waarin de eigen bijdrage niet wordt geheven, maar wel de afschrijvingsduur doorloopt, is het college aan belanghebbenden zoals eiser voldoende tegemoet gekomen. Al met al dient eiser er (ondanks deze uitspraak) rekening mee te houden dat hij alsnog wordt verplicht tot betaling van een eigen bijdrage. De rechtbank geeft het college echter in overweging om in dit geval niet met terugwerkende kracht tot oplegging van de eigen bijdrage over te gaan, gelet op de in dit geval gevolgde en voor eiser zeer onduidelijke procedurele gang van zaken.
Beslissing
verklaart het beroep gegrond;
E.T. Rietbroek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2024.
uitspraak te ondertekenen.