ECLI:NL:RBDHA:2024:4377

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
23/3084
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit inzake eigen bijdrage woningaanpassing Wmo wegens onvolledig dossier

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, waarin het bezwaar van eiser tegen de inning van een eigen bijdrage voor woningaanpassing door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft op 4 april 2024 uitspraak gedaan en het beroep gegrond verklaard, waarbij het bestreden besluit is vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het college niet in staat was om relevante dossierstukken over te leggen, waardoor het dossier onvolledig was. Dit gebrek aan informatie maakte het voor de rechtbank onmogelijk om het beroep op de inhoud te beoordelen.

Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen een brief van het CAK waarin de inning van de eigen bijdrage werd aangekondigd. De rechtbank merkte op dat de communicatie van het college onduidelijk was en dat eiser niet kon worden verweten dat hij geen bezwaar had gemaakt tegen eerdere brieven. De rechtbank heeft ook enkele overwegingen over de regeling van de eigen bijdrage voor woningaanpassing opgenomen, maar besloot dat het college geen nieuw besluit hoefde te nemen, gezien de omstandigheden van de zaak.

De rechtbank heeft het college opgedragen om het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden, maar heeft geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak benadrukt het belang van een volledig dossier en de noodzaak voor het college om zorgvuldiger om te gaan met de communicatie naar belanghebbenden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3084

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, (het college) verweerder
(gemachtigde: M.J. Logan).

Inleiding

Eiser heeft beroep bij de rechtbank ingesteld tegen een besluit van het college van
16 maart 2023 (verzonden 17 maart 2023). Bij dat besluit is het bezwaar van eiser van
12 november 2020 tegen de aangekondigde inning van een eigen bijdrage door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) in verband met een woningaanpassing ongegrond verklaard.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2024. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om enkele ontbrekende stukken in te dienen. Nadat de daarvoor geboden termijn ongebruikt was verstreken, heeft de rechtbank het onderzoek in deze zaak gesloten en de datum van de uitspraak bepaald op heden.

Overwegingen

Uit de gedingstukken leidt de rechtbank het volgende af. Aan eiser is bij besluit van 3 oktober 2017 met toepassing va de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) een woonvoorziening toegekend in de vorm van een aanpassing van de badkamer ter waarde van €1.145,87. Met ingang van 1 januari 2019 is de wetgeving gewijzigd en is bepaald dat voortaan een eigen bijdrage van de begunstigde wordt gevraagd die niet langer afhankelijk is van het inkomen. Voor voorzieningen die zijn aangebracht vóór 25 maart 2019 geldt een overgangsperiode van een jaar. Op 12 december 2019 heeft de directeur Wmo en Jeugdbeleid van de gemeente Den Haag eiser over de eigen bijdrage een brief gestuurd. Op
24 september 2020 heeft de directeur voornoemd, onder verwijzing naar een brief van april 2020, aangekondigd dat het CAK in oktober 2020 facturen gaat versturen voor de betaling van de eigen bijdrage.
Eiser is het niet eens met de eigen bijdrage en heeft bezwaar gemaakt tegen een brief van het CAK van 17 oktober 2020 waarin (blijkbaar) de inning van die bijdrage wordt aangekondigd. Hij stelt dat sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel, omdat de woningaanpassing is verstrekt als subsidie. Dit is door de gemeente bij de toekenning verklaard. Volgens eiser is sprake van onzorgvuldige besluitvorming, omdat het eerdere besluit in feite herroepen wordt. Ook heeft het college ten onrechte afgezien van het houden van een hoorzitting over het bezwaar. Tijdens de zitting van de rechtbank heeft eiser verder nog gesteld dat hij nog geen enkele factuur van het CAK heeft ontvangen, en dat hij ook niet van plan is om deze te betalen, mochten deze alsnog aan hem worden verzonden.
De rechtbank is op grond van de aangeleverde gedingstukken en het verhandelde tijdens de zitting tot de conclusie gekomen dat het dossier onvolledig is en dat zij het beroep daarom niet kan beoordelen. Na de zitting heeft de griffier enkele ontbrekende stukken opgevraagd, waaronder het primaire besluit van 17 oktober 2020 waartegen eiser blijkens zijn bezwaarschrift va 12 november 2020 bezwaar heeft gemaakt bij het CAK, en de brief van april 2020 waarin het college eiser zou hebben gewezen op de verplichting tot betaling van de eigen bijdrage. Van de kant van het college is meegedeeld dat deze stukken niet kunnen worden geproduceerd. Hierin wordt aanleiding gezien om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. Zonder volledig dossier kan de rechtbank deze zaak niet beoordelen. Het college dient het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. Aangezien het primaire besluit waartegen kennelijk bezwaar is gemaakt niet boven water is gekomen, volstaat de rechtbank in dit specifieke geval met vernietiging van het bestreden besluit, en geeft de rechtbank het college geen opdracht om ter vervanging van het vernietigde besluit een nieuw besluit te nemen.
4. Ten overvloede wijst de rechtbank nog op het volgende.
Vast staat dat eiser in een brief van 12 november 2020, gericht aan het CAK, heeft beoogd bezwaar te maken tegen de inning door het CAK van de eigen bijdrage van € 19,00 per maand, en dat het college de behandeling van dat bezwaar, kennelijk op verzoek van het CAK, heeft overgenomen. In het dossier zit een brief van de directeur Wmo en Jeugdbeleid van de gemeente Den Haag van 12 december 2019 waarin de eigen bijdrage die vanaf
1 januari 2020 zou gaan gelden wordt aangekondigd, en waarin ook staat dat eiser hierover binnenkort een brief van het CAK zal ontvangen. Uit de manier waarop deze brief is geformuleerd leidt de rechtbank af dat hiermee is beoogd een voor bezwaar vatbaar besluit te nemen, ook al vermeldt de brief niet dat het hier een (krachtens mandaat genomen) besluit van het college betreft. Vanwege de onduidelijke formulering en het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule kan eiser niet worden tegengeworpen dat hij tegen deze brief geen bezwaar heeft gemaakt. Op 24 september 2020 heeft voornoemde directeur eiser een brief gestuurd over de betaling van de eigen bijdrage, die vanwege technische problemen bij het CAK nog niet in gang was gezet. Daarover zou eiser nog een brief krijgen van het CAK. Deze brief van 24 september 2020 is naar het oordeel van de rechtbank geen besluit waartegen voor eiser bezwaar openstond. In deze brief worden slechts facturen van het CAK aangekondigd. Al met al is het begrijpelijk dat eiser (pas) bezwaar heeft gemaakt tegen de brief die hij van het CAK kreeg over de inning van de eigen bijdrage.
5. Tot slot merkt de rechtbank, ter voorlichting aan eiser, onder verwijzing naar (onder meer) de uitspraak van deze rechtbank van 26 juli 2021, gepubliceerd als ECLI:NL:RBDHA:2021:8094, het volgende op.
Artikel 2.1.4a van de Wmo bevat een regeling die de gemeente de mogelijkheid biedt om een eigen bijdrage te vragen voor een maatwerkvoorziening. De gemeente Den Haag heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt en in artikel 3.7, vierde lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Den Haag 2018 (de verordening) bepaald dat het college de eigen bijdrage regelt in de Regeling maatschappelijke ondersteuning 2018 (de Regeling). Dat heeft het college ook gedaan. In artikel 4.1.1, eerste lid, onder g van de Regeling is bepaald dat een bijdrage is verschuldigd voor de maatwerkvoorziening woningaanpassing. De hoogte van de eigen bijdrage is vermeld in bijlage VIII van de Regeling. Vastgelegd is dat de eigen bijdrage maximaal de kostprijs van de voorziening bedraagt. Verder is bepaald dat de eigen bijdrage voor de voorziening niet langer wordt betaald dan gedurende een afschrijvingstermijn van tien jaar. In artikel 4.2.2 van de Regeling is neergelegd dat er een overgangstermijn van een jaar geldt voor het heffen van een eigen bijdrage voor een reeds toegekende maatwerkvoorziening woningaanpassing. Hieruit blijkt dat ook een eigen bijdrage kan worden gevraagd voor een voorziening die in het verleden is gerealiseerd, Dat eiser bij de definitieve toekenning niet wist dat daar ten gevolge van latere besluitvorming een eigen bijdrage voor zou worden geheven, maakt niet dat het besluit om de eigen bijdrage op te leggen, op zichzelf beschouwd onrechtmatig is. Het college had en heeft de bevoegdheid om een eigen bijdrage te heffen. Voorts bestaat er geen rechtsregel die het college ertoe verplicht om, zoals eiser lijkt te bepleiten, alleen een eigen bijdrage te heffen voor nieuwe gevallen, waarbij de toekenning van de voorziening heeft plaatsgevonden ná
1 januari 2019. Door toepassing van een overgangsperiode van een jaar waarin de eigen bijdrage niet wordt geheven, maar wel de afschrijvingsduur doorloopt, is het college aan belanghebbenden zoals eiser voldoende tegemoet gekomen. Al met al dient eiser er (ondanks deze uitspraak) rekening mee te houden dat hij alsnog wordt verplicht tot betaling van een eigen bijdrage. De rechtbank geeft het college echter in overweging om in dit geval niet met terugwerkende kracht tot oplegging van de eigen bijdrage over te gaan, gelet op de in dit geval gevolgde en voor eiser zeer onduidelijke procedurele gang van zaken.
6. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 16 maart 2023;
- bepaalt dat het college het door eiser betaalde griffierecht van €50,- dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
E.T. Rietbroek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2024.
griffier
rechter
de griffier is niet in staat om deze
uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.