ECLI:NL:RBDHA:2024:4365

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
C/09/651583 HAZA 23-683
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over dwangsommen en uitleg van bodemvonnis in echtscheidingszaak

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, staat de vraag centraal of de gedaagde dwangsommen heeft verbeurd wegens het niet voldoen aan eerdere veroordelingen uit een bodemvonnis van 25 mei 2022. De eiseres, die in een echtscheidingsprocedure betrokken is, stelt dat de gedaagde niet tijdig heeft voldaan aan de veroordelingen met betrekking tot de afname van aandelen, de afkoop van beleggingsverzekeringen en de aanwijzing van een pensioenadviseur. De rechtbank heeft in het 2022-vonnis geoordeeld dat de gedaagde de aandelen binnen twee weken na betekening van het vonnis diende af te nemen, op straffe van een dwangsom. De gedaagde heeft echter de aandelen 86 dagen te laat afgenomen, wat leidt tot de toewijzing van de vordering van de eiseres tot betaling van dwangsommen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de gedaagde ook de kosten van de executie van het vonnis dient te vergoeden. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseres tot het vaststellen van de verbeurde dwangsommen en de terugbetaling van executiekosten toegewezen, terwijl andere vorderingen zijn afgewezen wegens gebrek aan belang. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/651583 / HA ZA 23-683
Vonnis van 27 maart 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [plaats 1] ,
eiseres,
advocaat: mr. M.H.G. de Neef te Oud-Beijerland,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat: mr. M.M.J. Bos te Dordrecht.
Partijen worden hieronder aangeduid als ‘ [eiseres] ’ respectievelijk ‘ [gedaagde] ’.
Inleiding
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] dwangsommen heeft verbeurd omdat hij niet zou hebben voldaan aan drie veroordelingen uit het op 25 mei 2022 door deze rechtbank gewezen vonnis (hierna: het 2022-vonnis). [1] Deze veroordelingen zien op de afname van aandelen, de beëindiging van gemeenschappelijke beleggingspolissen en het aanwijzen van een pensioendeskundige. Partijen hebben hierover eerder in kort geding procedures gevoerd voor de voorzieningenrechter van deze rechtbank en het gerechtshof [2] .

1.De procedure

1.1.
[eiseres] heeft op 25 juli 2023 een dagvaarding uitgebracht, met producties 1 tot en met 25. [gedaagde] heeft schriftelijk verweer gevoerd met een conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 35.
1.2.
De rechtbank heeft een tussenvonnis gewezen op 29 november 2023 en daarbij een mondelinge behandeling gelast. Voor de mondelinge behandeling heeft [eiseres] nog aanvullende productie 26 overgelegd.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 januari 2024. Verschenen zijn:
 [eiseres] , bijgestaan door mr. M.H.G. de Neef en mr. R. Bravenboer. Tevens was aanwezig [naam 1] , de partner van [eiseres] ;
 [gedaagde] , bijgestaan door mr. M.M.J. Bos.
De advocaten hebben het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt. Aansluitend aan de mondelinge behandeling is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdag] 1996 met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden. Bij beschikking van 7 april 2004 is tussen hen de echtscheiding uitgesproken.
2.2.
In het kader van de echtscheiding hebben partijen op 11 maart 2004 een echtscheidingsconvenant gesloten. Partijen hebben geen uitvoering gegeven aan dit convenant. Op 20 oktober 2006 hebben partijen een tweede convenant ondertekend. In dit convenant overwegen partijen dat zij gezamenlijk de (aandelen in) besloten vennootschap [de Besloten Vennootschap I] bezitten en dat aan [eiseres] de helft van de waarde daarvan toekomt.
2.3.
Op 30 maart 2007 heeft notaris [naam notaris 1] te [plaats 3] een akte partiële verdeling en levering opgemaakt (hierna: akte van verdeling en levering 2007). De akte vermeldt onder meer:
“DOEL VAN DEZE AKTEDeze akte heeft ten doel over te gaan tot verdeling en levering van de hierna te omschrijven goederen en overname van schulden ter uitvoering van de tussen de partijen gesloten schriftelijke beëindigingsovereenkomsten (“convenanten’) van twintig oktober tweeduizendzes, (…)”
Over de aandelen bepaalt deze akte het volgende:

Alle overige gemeenschappelijke goederen zijn reeds in onderling overleg verdeeld en geleverd, met uitzondering van de aandelen in het kapitaal van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [de Besloten Vennootschap I] , gevestigd te [plaats 1] , deze aandelen zullen bij notariële akte worden toebedeeld aan de man overeenkomstig de afspraken in voormeld echtscheidingsconvenant.”
2.4.
Partijen hebben vóór het 2022-vonnis alleen de levering van de voormalige echtelijke woning aan [eiseres] geëffectueerd en voor het overige geen uitvoering gegeven aan het convenant van 20 oktober 2006.
2.5.
Eerste procedure bij de rechtbank; het 2022-vonnis2.5.1. [eiseres] heeft [gedaagde] op 21 juli 2020 gedagvaard voor deze rechtbank. Deze procedure zal hierna, omdat het vonnis in 2022 is gewezen, worden aangehaald als ‘de 2022-procedure’. In die procedure vorderde [eiseres] , voor zover hier van belang en na wijziging van eis:
“10. Gedaagde te veroordelen tot nakoming en medewerking aan de contractuele verplichtingen ter zake de verdeling van het pensioen, door middel van het aanwijzen van een deskundige adviseur (…);
11.primair: Gedaagde te veroordelen tot afname van de door eiseres gehouden aandelen in het kapitaal van [de Besloten Vennootschap I] onder betaling van de koopprijs ter hoogte van € 151.205,50 aan eiseres (…)
subsidiair:Gedaagde te veroordelen om de door eiseres gehouden aandelen in het kapitaal van [de Besloten Vennootschap I] af te nemen uit hoofde van een vordering tot uittreding (…)
12. te oordelen dat de vordering onder sub 11 wordt toegewezen onder de bepaling dat het in dezen te wijzen vonnis van uw rechtbank dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van partijen die tot de verdeling en levering van de aandelen gehouden zijn, althans dat uw rechtbank oordeelt dat het te wijzen vonnis in de plaats treedt van (een deel van) de notariële akte van verdeling en levering van de aandelen;
(...)
15.primair: voor recht te verklaren dat gedaagde zijn volledige aandeel in de beleggingsverzekeringen bij Allianz Nederland Levensverzekering met polisnummers [polisnummer 1] en [polisnummer 2] verbeurt (..)
subsidiair: voor recht te verklaren dat gedaagde en eiseres beiden voor de helft gerechtigd zijn tot de beleggingsverzekeringen bij Allianz Nederland Levensverzekering met polisnummers [polisnummer 1] en [polisnummer 2] en gedaagde te veroordelen tot medewerking aan de afkoop en tot uitkering laten komen van de beleggingsverzekeringen (…).
(...)”.
2.5.2.
De rechtbank heeft vervolgens op 25 mei 2022 het 2022-vonnis gewezen. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende overwogen en beslist:

4.De beoordeling

(…)
Aandelen [de Besloten Vennootschap I]
4.2.
De vrouw en de man bezitten sinds 1999 en nu in 2022 nog steeds ieder 50% van de aandelen in het kapitaal van [de Besloten Vennootschap I] , hoewel het na de echtscheiding volgens tekst en strekking van het convenant van 20 oktober 2006 de bedoeling van beide ex-echtgenoten was dat de aandelen van de vrouw zouden worden geleverd aan de man tegen betaling van de nog te nader te bepalen of overeen te komen waarde van de aandelenpakket van 50% van de vrouw per 31 december 2006. (…)
4.3. (…)
De rechtbank heeft beide advocaten er ter zitting van 12 januari 2022 op gewezen dat naar haar voorlopig oordeel – (…) – er civielrechtelijk gezien geen sprake is van een overeengekomen “verdeling” van de aandelen in het kapitaal van de BV tussen de man en de vrouw, maar van een overeengekomen verkoop en levering van het 50% aandelenpakket van de vrouw aan de man voor een bedrag van € 151.205,50. Er bestaat in dit geval voor wat betreft de aandelen immers civielrechtelijk geen nog te verdelen ontbonden huwelijksgemeenschap of enige andere relevante gemeenschap tussen beide ex-echtgenoten.
4.4.
De rechtbank ziet ook gelet op de instemming van beide advocaten ter zitting met dit voorlopig oordeel geen reden om terug te komen op dit voorlopig oordeel ter zitting. Dat aldus definitieve oordeel betekent civielrechtelijk ook dat voor de overeengekomen verkoop en levering van het 50% aandelenpakket van de vrouw aan de man geen notariële akte nodig is, zodat de rechtbank alle andersluidende nevenvorderingen van de vrouw die zien op een verdeling van de aandelen bij notariële akte reeds daarom zal afwijzen.
(…)
4.7
Naar de tekst en strekking van het convenant van 20 oktober 2006 en de notariële akte van 30 maart 2007 mag de man het door hem aan de vrouw verschuldigde bedrag van € 151.205,50 (aankoop en levering van de aandelen van de vrouw) verrekenen met het door de vrouw nog aan de man verschuldigde bedrag van € 141.250,- (overbedeling van de vrouw bij de toedeling van de voormalige echtelijke woning met hypotheek). Per saldo moet de man in beginsel dus nog aan de vrouw betalen een hoofdsom van € 9.955,50, dat saldobedrag vermeerderd met de wettelijke rente per de naar het oordeel van de rechtbank tussen partijen in het convenant van 20 oktober 2006 overeengekomen uiterste betaaldatum 31 maart 2007.
4.8.
De deelvordering van de vrouw tot (alsnog) afname door de man van de aandelen van de vrouw in het kapitaal van [de Besloten Vennootschap I] binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis en op straffe van een dwangsom van € 1.000,= per dag met een maximum van € 150.000,- is toewijsbaar bij gebrek aan enig relevant verweer namens de man daartegen.
(…)
4.14.
Gelet op de voorgaande oordelen komt de rechtbank tot de tussenconclusie dat de man na meerdere verrekeningen nog aan de vrouw moet betalen € 151.205,50 (koopprijs aandelen) plus (…) minus (…), dat is per saldo nog € 66.393,94 (…).
(…)
Verzekeringsproducten Royal / Allianz
(…)
4.17.
Wel toewijsbaar is in beginsel bij gebrek aan enig relevant verweer door de man de subsidiaire vordering van de vrouw die strekt tot medewerking door de man aan afkoop en uitkering van de twee beleggingsverzekeringen bij Allianz met verdeling bij helfte tussen de vrouw en de man van de totale uitkering bij afkoop, met de primair gevorderde en onweersproken gebleven dwangsom (…)
Depot, pensioenverevening en décharge
(…)
4.22.
De vordering van de vrouw die strekt tot medewerking door de man aan de (naar de rechtbank begrijpt) pensioenverevening op straffe van een gemaximeerde dwangsom van€ 50.000,= is toewijsbaar, ook bij gebrek aan enig relevant verweer daartegen van de man. De rechtbank zal aldus beslissen. Ter zitting is tussen de advocaten nog overeengekomen dat (zo mogelijk) een pensioenadviseur van [Bedrijfsnaam 1] te [plaats 1] door de man zal worden aangewezen ter bepaling van een correcte pensioenvervening van alle tijdens het huwelijk in eigen beheer van de [de Besloten Vennootschap I] opgebouwde pensioenrechten.
(…)

5.De beslissingen

De rechtbank in conventie en in reconventie:
5.1.
veroordeelt de man tot (alsnog) afname van alle aandelen van de vrouw in het kapitaal van [de Besloten Vennootschap I] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag met een maximum van € 150.000,-;
5.2.
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van het hiervoor bij 4.14 door de rechtbank berekende bedrag van per saldo nog € 66.393,94, zulks vermeerderd met de wettelijke rente over het deelbedrag van per saldo nog € 9.955,50 met ingang van 31 maart 2007 tot de dag van algehele betaling;
5.3.
bepaalt dat de twee gemeenschappelijke beleggingsverzekeringen van de vrouw en de man bij Allianz Nederland Levensverzekering NV met de polisnummers [polisnummer 1] en [polisnummer 2] door de vrouw en de man zo spoedig mogelijk moeten worden afgekocht of anderszins moeten worden beëindigd en veroordeelt de man tot medewerking aan die afkoop of andere wijze van beëindiging binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis op straffe van een dwangsom van € 1.000,= per dag, (…)
5.4.
veroordeelt de man tot medewerking aan de in het convenant van 20 oktober 2006 overeengekomen pensioenverevening door het door de man aanwijzen van een deskundige pensioenadviseur binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag met een maximum van € 50.000,-;
5.5.
veroordeelt de man tot medewerking aan het verstekken van décharge door de onderhavige twee vennootschappen aan de vrouw als (indirect) bestuurder van die twee vennootschappen voor alle (rechts)handelingen van die twee vennootschappen in de periode van 1 november 2006 tot en met de dag van uitschrijving van de vrouw als bestuurder en aandeelhouder van die vennootschappen bij het Handelsregister;
(…)”.
Het 2022-vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.6.
Na het 2022-vonnis
2.6.1.
[eiseres] heeft het 2022-vonnis op 31 mei 2002 aan [gedaagde] laten betekenen.
2.6.2.
[gedaagde] heeft de koopprijs van de aandelen aan [eiseres] voldaan.
2.6.3.
Op 1 juni 2022 heeft [gedaagde] notaris [naam notaris 2] , verbonden aan [Notariskantoor] te [plaats 4] , in een emailbericht als volgt bericht:

Goedemorgen [naam notaris 2] ,
In een vonnis van de Rechtbank d.d. 25 mei 2022 is bepaald, dat ik per 14 juni 2022 het resterende aandelenpakket van 50% in de 2 bovengenoemde vennootschappen [ [de Besloten Vennootschap II] en [de Besloten Vennootschap I] ] dien en wil overnemen van mijn ex-echtgenote.
Kan jij een akte daarvoor opstellen en wat zijn de kosten hiervoor?
(…).
De notariële akte van levering van de aandelen is op 9 september 2022 gepasseerd.
2.6.4.
Ten aanzien van de polissen van de gezamenlijke verzekeringen bij Allianz heeft [gedaagde] op 2 juni 2022 Allianz laten benaderen en op 16 juni 2022 een afkoopformulier voor polisnummer [polisnummer 2] ingevuld en opgestuurd. Ten aanzien van het andere polisnummer ( [polisnummer 1] ) heeft [gedaagde] aanvankelijk geprobeerd de verzekering op eigen naam en voor eigen rekening voort te zetten. [gedaagde] zou dan de helft van de afkoopwaarde van de gezamenlijke verzekering met dit polisnummer aan [eiseres] betalen. [gedaagde] heeft [eiseres] hierover bij emailbericht van 5 juli 2022 geïnformeerd.
In de tussentijd echter heeft [eiseres] op eigen initiatief Allianz benaderd, waarna Allianz bereid was tot afkoop van de beide verzekeringspolissen tegen een hogere afkoopsom. [eiseres] heeft [gedaagde] hiervan op 18 juli 2022 op de hoogte gesteld. [gedaagde] heeft vervolgens op 5 september 2022 nieuwe afkoopverklaringen ontvangen voor beide verzekeringspolissen en deze op 6 september 2022 ondertekend. De beide gezamenlijke verzekeringspolissen zijn daarna beëindigd.
2.6.5.
Ten aanzien van de pensioenverevening heeft [gedaagde] op 2 juni 2022 opdracht gegeven aan de heer [naam 2] , pensioendeskundige verbonden aan [bedrijfsnaam 2] te [plaats 5] , om voor de pensioenverevening zorg te dragen. De heer [naam 2] is ingeschreven in het register van de Pensioenorde. [eiseres] heeft een eigen pensioendeskundige in de arm genomen, de heer [naam 3] , verbonden aan [Bedrijfsnaam 3] . Vervolgens heeft [gedaagde] op 6 september 2022 [Bedrijfsnaam 1] aangewezen om tot verevening van het pensioen te komen. [Bedrijfsnaam 1] heeft enkele dagen later de opdracht teruggegeven. Hierna hebben partijen gezamenlijk [Bedrijfsnaam 4] aangewezen om tot pensioenverevening te komen. Deze kwestie is nog niet afgerond.
2.6.6.
Ter inning van volgens haar op grond van het vonnis verbeurde dwangsommen heeft [eiseres] ten laste van [gedaagde] executoriaal beslag gelegd op de woning van [gedaagde] en onder zijn bankrekeningen, onder [de Besloten Vennootschap I] en op twee personenauto’s.
2.6.7.
[gedaagde] heeft vervolgens in kort geding gevorderd:
1. [eiseres] te verbieden het vonnis ten uitvoer te leggen, waaronder begrepen het doen leggen van beslag ten laste van de man ter incasso van dwangsommen;
2. [eiseres] te gebieden te gelegde beslagen op te heffen; en
3. [eiseres] te veroordelen tot terugbetaling aan hem van alles wat eventueel voor de betekening van dit vonnis door of namens de vrouw op hem was verhaald.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.
Zij was van oordeel, voor zover hier van belang, dat [gedaagde] ten aanzien van de veroordeling tot afname van de aandelen dwangsommen verschuldigd was voor in totaal
€ 86.000, en dat de vrouw de executie van het vonnis ter inning van deze verbeurde dwangsommen mocht voortzetten. Ten aanzien van de beleggingsverzekeringen van Allianz en de pensioenverevening oordeelde zij dat [gedaagde] geen dwangsommen had verbeurd.
2.6.8.
In hoger beroep, ingesteld door [gedaagde] , heeft het gerechtshof Den Haag geoordeeld dat [gedaagde] geen dwangsommen heeft verbeurd. Het hof heeft [eiseres] verboden het 2022-vonnis (verder) ten uitvoer te leggen, waaronder begrepen het doen leggen van beslag ten laste van [gedaagde] ter incasso van dwangsommen, en haar veroordeeld tot terugbetaling van € 88.537,64 aan [gedaagde] . Deze veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank voor recht verklaart dat:
1) [gedaagde] de aandelen 86 dagen te laat heeft afgenomen en daarom een dwangsom van € 1.000 per dag aan [eiseres] is verschuldigd;
2) [gedaagde] 83 dagen te laat heeft meegewerkt aan de afkoop/beëindiging van de Allianz-beleggingsverzekeringen en daarom een dwangsom van € 1.000 per dag aan [eiseres] is verschuldigd;
3) [gedaagde] 83 dagen te laat een pensioenadviseur van [Bedrijfsnaam 1] heeft ingeschakeld en daarom een dwangsom van € 1.000 per dag met een maximum van € 50.000 aan [eiseres] is verschuldigd;
4) [gedaagde] op grond van het bodemvonnis nog € 2.537,64 aan executiekosten aan [eiseres] moet betalen.
Daarnaast vordert [eiseres] dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan haar van:
1) een bedrag van € 86.000 aan dwangsommen met betrekking tot de afname van de aandelen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 september 2022 tot aan dag van volledige betaling;
2) een bedrag van € 83.000 aan dwangsommen met betrekking tot de Allianz beleggings- verzekeringen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2022 tot aan dag van volledige betaling;
3) een bedrag van € 50.000 aan dwangsommen met betrekking tot de pensioenverevening, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2022 tot aan dag van volledige betaling;
4) een bedrag van €2.537,64 aan door [eiseres] terugbetaalde executiekosten;
5) de proceskosten, waaronder de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente als deze niet binnen veertien dagen na de datum waarop dit vonnis is gewezen zijn voldaan;
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen – kort samengevat – ten grondslag dat [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen onder 5.1, 5.3 en 5.4 van het 2022-vonnis heeft voldaan en daardoor dwangsommen heeft verbeurd.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten dan wel compensatie daarvan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] dwangsommen heeft verbeurd, omdat hij niet of onvoldoende aan de veroordelingen in het 2022-vonnis onder 5.1, 5.3 en 5.4, zoals hiervoor weergegeven onder 2.5.2, zou hebben voldaan.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd, omdat een bevel niet of onvoldoende is nageleefd, heeft de executierechter (de rechtbank nu) niet tot taak de door de (bodem)rechter (in 2022) besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen, maar moet hij zich beperken de ter uitvoering van de veroordeling verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij moet de executierechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer nemen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Als de bewoordingen van een uitgesproken veroordeling ruimte laten voor verschillende interpretaties, kan dit reden zijn om de draagwijdte van een veroordeling beperkt uit te leggen – ten gunste van de partij tegen wie de veroordeling is uitgesproken – en alleen een inbreuk op de veroordeling aan te nemen, indien een zodanige inbreuk in ernst niet kan worden betwijfeld.
De afname van de aandelen
4.3.
Partijen zijn verdeeld over wat met ‘afname’ van de aandelen in de veroordeling onder 5.1 van het 2022-vonnis wordt bedoeld. Volgens [eiseres] wordt hieronder verstaan de levering van de aandelen aan [gedaagde] . [gedaagde] betwist dit en stelt zich op het standpunt dat de veroordeling alleen ziet op het betalen van de koopprijs van de aandelen, aan welke verplichting hij zou hebben voldaan.
4.4.
Met inachtneming van het hiervoor omschreven toetsingskader is de rechtbank van oordeel dat ‘afname van de aandelen’ ziet op de juridische levering daarvan. Zij komt tot dit oordeel op grond van het volgende.
4.5.
De inzet van [eiseres] van de 2022-procedure was om tot een definitieve afwikkeling van de echtscheiding met [gedaagde] te komen, door alsnog uitvoering te geven aan de eerder tussen partijen gemaakte afspraken, neergelegd in het convenant van 20 oktober 2006 en uitgewerkt in de akte van verdeling en levering 2007. Volgens die afspraken zou [gedaagde] de eigendom van alle aandelen verkrijgen, tegen vergoeding van de door partijen overeengekomen waarde. De vorderingen van [eiseres] kunnen niet anders worden begrepen dan dat zij wenste dat die afspraak (volledig) zou worden geëffectueerd. Dit is ook in het 2022-vonnis door de rechtbank onderkend, waar zij onder 4.2 overweegt dat “
het na de echtscheiding volgens tekst en strekking van het convenant (…) de bedoeling van beide ex-echtgenoten was dat de aandelen van de vrouw zouden wordengeleverdaan de man tegenbetaling[onderstreping rechtbank]
van de nog te nader te bepalen of overeen te komen waarde (…)”(zie hiervoor onder 2.5.2).
4.6.
[eiseres] heeft in de 2022-procedure gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot ‘afname van de aandelen’ onder betaling van de ‘koopprijs’ (vordering 11, zie hiervoor onder 2.5.1). Daaruit kan worden afgeleid dat in de vordering onderscheid werd gemaakt tussen
afnameen
betaling van de (koop)prijs. Partijen gingen er aanvankelijk vanuit dat sprake was van een gezamenlijk eigendom van alle aandelen (een gemeenschap). Wellicht is dat aanleiding geweest voor het gebruik van de term ‘afname’. Bij de verdeling van een gemeenschap is immers geen sprake van een levering, maar van toedeling. De rechtbank (in 2022) heeft echter geoordeeld dat ten aanzien van de aandelen geen sprake was van een gemeenschap, maar dat beide partijen eigenaar waren van de helft van de aandelen en dat, om aan de afspraken uit het convenant te voldoen, de door [eiseres] gehouden 50% van de aandelen aan [gedaagde] moesten worden geleverd.
4.7.
Zowel door [eiseres] , in haar vordering, als door de rechtbank wordt dus gesproken over twee elementen: enerzijds betaling en anderzijds ‘afname’/levering. De rechtbank heeft het ook in rechtsoverweging 4.3 van het 2022-vonnis over “
een overeengekomen verkoop en levering van het 50% aandelenpakket”. Vervolgens heeft de rechtbank [gedaagde] onder 5.1 veroordeeld tot “(alsnog) afname” van de aandelen, op straffe van een dwangsom, en onder 5.2 tot betaling van het door de rechtbank berekende saldo, waarin de koopprijs voor de aandelen was begrepen (zie rechtsoverweging 4.14 van het 2022-vonnis, hiervoor weergegeven onder 2.5.2).
4.8.
Kennelijk heeft de rechtbank vordering 11 van [eiseres] , hoewel oorspronkelijk gericht op verkrijging van de aandelen door [gedaagde] door verdeling/toedeling, vanwege het doel daarvan (de definitieve afwikkeling van de echtscheiding) en omdat het geen verdeling betrof, opgevat als een vordering tot veroordeling tot nakoming van de – naar het oordeel van de rechtbank – door partijen overeengekomen levering en betaling. De rechtbank heeft die twee elementen beide toegewezen, en daarbij onder 5.1 aangesloten bij de in het petitum van [eiseres] gebruikte term ‘afname’. In het licht van het voorgaande moet het dictum van het 2022-vonnis aldus worden uitgelegd dat 5.1 ziet op de juridische levering en 5.2 op de betaling van de aandelen.
4.9.
Daarbij komt dat niet aannemelijk is dat zowel de veroordeling onder 5.1 als die onder 5.2 zouden zien op enkel de betaling, omdat de rechtbank (in 2022) [gedaagde] dan immers twee keer tot hetzelfde zou hebben veroordeeld. Bovendien is aan de veroordeling onder 5.1 een dwangsom verbonden. Nu een veroordeling tot betaling van een geldsom niet mag worden versterkt met een dwangsom is het ook om die reden niet voor de hand liggend dat de rechtbank (in 2022) onder 5.1 het oog zou hebben gehad op slechts betaling van de koopprijs van de aandelen.
4.10.
Ten slotte blijkt uit de hiervoor onder 2.6.3 weergegeven e-mail van [gedaagde] , welke e-mail hij één dag nadat het 2022-vonnis aan hem was betekend heeft verstuurd, dat hij zelf ook in de veronderstelling verkeerde dat hij de aandelen binnen twee weken bij notariële akte diende over te nemen en dus niet enkel de koopprijs hoefde te voldoen. Slotsom is dus dat de rechtbank (in dit vonnis) rechtsoverweging 5.1 van het 2022-vonnis aldus uitlegt dat deze ziet op de juridische levering van de aandelen.
4.11.
De rechtbank gaat voorbij aan het betoog van [gedaagde] dat de veroordeling tot ‘afname’ van de aandelen slechts zou zien op het economisch eigendom. [gedaagde] heeft niet onderbouwd op welke wijze partijen een economisch eigendomsoverdracht overeen zouden zijn gekomen en dit blijkt ook niet uit het dossier. Dat de rechtbank (in 2022) desalniettemin onder 5.1 van het 2022-vonnis met ‘afname’ een overdracht van economisch eigendomsoverdracht zou hebben bedoeld (zonder te bepalen onder welke voorwaarden) ligt geenszins voor de hand.
4.12.
Aan het voorgaande doet niet af dat de rechtbank (in 2022) onder 4.4 van het 2022-vonnis heeft overwogen dat “
voor de verkoop en levering van het 50% aandelenpakket van de vrouw aan de man geen notariële akte nodig is, zodat de rechtbank alle andersluidende nevenvorderingen van de vrouw die zien op een verdeling van de aandelen bij notariële akte reeds daarom zal afwijzen.”. Aan [gedaagde] kan worden toegegeven dat deze passage aldus zou kunnen worden opgevat dat voor verkoop en levering van de aandelen geen notariële akte vereist is. De rechtbank begrijpt deze passage echter aldus dat de rechtbank (in 2022) in deze passage het oog had op de nevenvorderingen van [eiseres] die zagen op een
verdelingvan de aandelen bij notariële akte (zoals voorzien in de akte van verdeling en levering 2007), bij welke verdelingsakte zij geen belang had omdat van verdeling geen sprake was.
4.13.
Ook voor zover het 2022-vonnis toch zo begrepen zou moeten worden dat de rechtbank (in 2022) daarin overweegt dat voor de levering van aandelen geen notariële akte is vereist, staat dit niet in de weg aan de hiervoor onder 4.10 gegeven uitleg van het dictum van het 2022-vonnis. Die overweging houdt immers dan nog steeds niet in dat de aandelen
nietbehoeven te worden geleverd, maar slechts dat daar geen notariële akte voor vereist zou zijn. Nu in de beslissing onder 5.1 geen wijze van levering is voorgeschreven, stond het [gedaagde] , ook als de rechtbank (in 2022) in de veronderstelling verkeerde dat er geen notariële akte vereist was, vrij om op de juiste wijze de levering van de aandelen te bewerkstelligen. Hiervoor onder 4.10 is al overwogen dat [gedaagde] daags na betekening van het 2022-vonnis dit traject ook in gang heeft gezet met zijn emailbericht aan de notaris, en zich aldus bewust was van de benodigde wijze van levering.
4.14.
Ten slotte acht de rechtbank niet aannemelijk dat de rechtbank (in 2022), voor zover zij destijds uitging van de onjuiste veronderstelling dat geen notariële akte was vereist, een andere (langere) termijn voor levering zou hebben bepaald indien zij wel rekening zou hebben gehouden met de noodzaak van een notariële akte. [gedaagde] heeft immers tegen de vordering van [eiseres] , veroordeling van [gedaagde] tot afname binnen twee weken, geen (relevant) verweer gevoerd (zie rechtsoverweging 4.8 van het 2022-vonnis, hiervoor weergegeven onder 2.5.2). Daarbij is in de rechtspraak een termijn van twee weken voor de levering van aandelen niet ongebruikelijk.
4.15.
De omstandigheid dat volgens [gedaagde] de vertraging in de levering te wijten is aan externe factoren die buiten zijn macht liggen, zoals vakantie van de notaris en het ontbreken van essentiële gegevens voor het opmaken van de conceptakte, kan in dit executiegeschil niet aan de orde worden gesteld. Voor zover [gedaagde] hiermee betoogt dat het voor hem onmogelijk was om tijdig aan de veroordeling onder 5.1 te voldoen, geldt dat op grond van artikel 611 d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering alleen de rechter die de dwangsom heeft opgelegd, op verzoek van de veroordeelde deze kan opheffen, de looptijd ervan kan opschorten gedurende de door hem te bepalen termijn of de dwangsom kan verminderen in geval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Een dergelijk verzoek heeft [gedaagde] niet gedaan.
4.16.
Voor zover [gedaagde] heeft betoogd dat de levering is vertraagd doordat [eiseres] pas na diverse conceptakten akkoord ging met de tekst van de definitieve akte, is de rechtbank van oordeel dat de discussie over de tekst van de conceptakte niet zag op de levering van de aandelen, maar op het verlenen van décharge (waartoe [gedaagde] onder 5.5 in het 2022-vonnis is veroordeeld). Voor zover [gedaagde] van mening was dat die discussie voor vertraging zorgde (in plaats van de hiervoor genoemde vakantie van de notaris en het ontbreken van gegevens), had het op zijn weg gelegen om de levering van de aandelen separaat van het verlenen van décharge te regelen. Het 2022-vonnis dwingt hem immers niet om de décharge (tegelijk) in de leveringsakte te regelen. De rechtbank gaat dus ook aan dit verweer voorbij.
4.17.
De conclusie is dat [gedaagde] niet tijdig heeft voldaan aan de veroordeling onder 5.1. tot afname van de aandelen. [gedaagde] heeft niet, of onvoldoende, betwist dat hij bij die uitleg van het dictum van het 2022-vonnis de aandelen 86 dagen te laat heeft afgenomen. De vordering tot betaling van de dwangsom van € 86.000,00 wordt daarom toegewezen als gevorderd.
4.18.
In het verlengde hiervan wordt ook de vordering tot terugbetaling aan [eiseres] van de door haar gemaakte kosten ter executie van het 2022-vonnis toegewezen. Als een partij niet voldoet aan een veroordeling in een rechterlijke uitspraak, volgt uit het systeem van de wet (artikel 3:277 BW) dat deze partij ook de kosten van tenuitvoerlegging dient te voldoen, als deze kosten worden gemaakt. [eiseres] heeft, zo volgt uit voorgaand oordeel, met recht de verbeurde dwangsommen geëxecuteerd op grond van het 2022-vonnis. [gedaagde] dient dus ook de door [eiseres] gemaakte executiekosten te betalen. Nu [gedaagde] niet heeft betwist dat [eiseres] deze kosten heeft gemaakt, wordt de vordering van [eiseres] ook op dit punt toegewezen.
De verzekeringspolissen van Allianz
4.19.
Partijen verschillen eveneens van mening over de uitleg van de veroordeling onder 5.3 van het vonnis, zoals hierboven onder 2.5.2 weergegeven.
4.20.
[eiseres] stelt
primairdat [gedaagde] niet aan de veroordeling heeft voldaan omdat hij alleen een formulier ter beëindiging van de verzekering met polisnummer [polisnummer 2] heeft ondertekend terwijl hij dit ook voor de verzekering met polisnummer [polisnummer 1] had moeten doen, maar dat pas op 6 september 2022 heeft gedaan. Hierdoor heeft hij volgens [eiseres] € 83.000 aan dwangsommen verbeurd.
Subsidiairstelt zij dat [gedaagde] in de periode van 15 juni tot en met 6 september 2022 gedurende 77 dagen geen medewerking verleende en daarom een bedrag van € 77.000,- aan dwangsommen heeft verbeurd.
4.21.
[gedaagde] betwist dat hij niet aan de veroordeling zou hebben voldaan. Direct na betekening van het vonnis heeft hij het traject in werking gezet om de polissen af te kopen of op andere wijze te beëindigen. [eiseres] heeft zelf met Allianz onderhandeld over een hogere afkoopwaarde en dat heeft volgens hem tot vertraging geleid. [gedaagde] heeft pas op 5 september 2022 de afkoopverklaringen toegestuurd gekregen en heeft die direct op 6 september 2022 getekend. Hij heeft dus zijn medewerking verleend aan de afkoop of andere wijze van beëindiging, zoals de veroordeling bepaalt.
4.22.
De rechtbank is van oordeel dat, anders dan [eiseres] meent, de termijn van twee weken ziet op de medewerking van [gedaagde] , en dat het 2022-vonnis niet inhoudt dat beide verzekeringen binnen twee weken na betekening van het vonnis beëindigd moesten zijn. Verder is [gedaagde] in het vonnis veroordeeld tot medewerking aan de afkoop of andere wijze van beëindiging van de twee gezamenlijke verzekeringen bij Allianz. Dit liet [gedaagde] enige ruimte om te kiezen hoe hij aan deze veroordeling zou voldoen.
[eiseres] heeft onvoldoende gesteld en onderbouwd dat [gedaagde] met de door hem ondernomen handelingen onvoldoende medewerking heeft verleend aan de afkoop of andere wijze van beëindiging van de verzekeringspolissen.
De vorderingen die hierop zien zullen daarom worden afgewezen.
Pensioenverevening
4.23.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] niet aan de veroordeling heeft voldaan omdat hij [naam 2] als pensioenadviseur heeft aangezocht, terwijl die niet deskundig en ook niet onpartijdig is, en partijen ter comparitie hadden afgesproken om een pensioenadviseur van [Bedrijfsnaam 1] als deskundige te benoemen.
4.24.
[gedaagde] stelt dat de naam [Bedrijfsnaam 1] ter zitting via Google was gevonden, en dat in het dictum alleen aan het aanwijzen van een “deskundig pensioenadviseur” een dwangsom is verbonden. [naam 2] is een deskundig pensioenadviseur, ingeschreven in het Register Pensioendeskundigen. Dat [Bedrijfsnaam 1] de benodigde deskundigheid bezat was niet zeker, en het ontbreken daarvan is later bevestigd toen [Bedrijfsnaam 1] de op 6 september 2022 mondeling verstrekte opdracht een week later teruggaf omdat zij niet over de juiste expertise voor de opdracht beschikte. Verder heeft [eiseres] ook niet uitdrukkelijk, duidelijk en zonder voorbehoud kenbaar gemaakt aan Van [gedaagde] dat [Bedrijfsnaam 1] als deskundige ingeschakeld moest worden, en heeft zij de rechtbank ook niet verzocht om een herstelvonnis of appel ingesteld tegen het dictum op dit punt, aldus [gedaagde] .
4.25.
In het 2022-vonnis is [gedaagde] veroordeeld om mee te werken aan de in het convenant van 20 oktober 2006 overeengekomen pensioenverevening door een deskundige pensioenadviseur aan te wijzen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis. Hiermee is [gedaagde] enige ruimte gelaten om te kiezen wie hij aanwijst, zolang het maar een deskundig pensioenadviseur betreft. De beslissing houdt niet in dat [gedaagde] een pensioenadviseur van [Bedrijfsnaam 1] moet aanwijzen. Gelet op het hiervoor onder 4.2 geschetste toetsingskader kan alleen een inbreuk op de veroordeling aan worden genomen als een zodanige inbreuk in ernst niet kan worden betwijfeld. Daarvan is hier geen sprake.
[gedaagde] heeft binnen twee weken na betekening van het vonnis [naam 2] aangewezen. [eiseres] heeft niet onderbouwd dat [naam 2] niet deskundig zou zijn. [eiseres] heeft nog wel gesteld dat [naam 2] niet onafhankelijk was omdat hij vaker als adviseur van [gedaagde] optrad, maar de veroordeling in het 2022-vonnis staat aan het aanwijzen van een vaste adviseur niet in de weg en in de vordering van [eiseres] was geen eis omtrent onafhankelijkheid opgenomen (zie hiervoor onder 2.5.1, vordering 10), en de veroordeling ziet daar dan ook niet op. [eiseres] heeft aldus, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door [gedaagde] , onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] niet aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan.
Slotsom
4.26.
Gezien het vorenstaande wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de door hem verbeurde dwangsom ten aanzien van de niet tijdige afname van de aandelen en tot betaling aan [eiseres] van de in dat verband door haar reeds gemaakte kosten van executie. De daarnaast door [eiseres] gevorderde verklaringen voor recht dat [gedaagde] de aandelen 86 dagen te laat heeft afgenomen en daarom een dwangsom van € 1.000 per dag aan haar is verschuldigd respectievelijk dat [gedaagde] op grond van het bodemvonnis nog € 2.537,64 aan executiekosten aan haar moet betalen, worden afgewezen wegens gebrek aan belang. De verschuldigdheid van genoemde bedragen volgt immers al uit de veroordelingen tot betaling daarvan. De overige vorderingen worden eveneens afgewezen aangezien [gedaagde] geen verdere dwangsommen heeft verbeurd.
Proceskosten
4.27.
Omdat beide partijen gedeeltelijk gelijk en gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 86.000 aan dwangsommen ter zake de afname van de aandelen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 10 september 2022 tot aan dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 2.537,64 aan executiekosten;
5.3.
verklaart deze uitspraak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door (dhr.) mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.
3051

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag 25 mei 2022, ECLI:NL:RBDHA 2022:15940
2.Voorzieningenrechter Rechtbank Den Haag 4 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA 2022:14106 en Gerechtshof Den Haag 13 juni 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1382.