ECLI:NL:RBDHA:2024:4361

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
09/338171-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag, openlijk geweld en zware mishandeling door vijftienjarige verdachte

Op 28 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vijftienjarige verdachte, die betrokken was bij meerdere geweldsincidenten in Den Haag. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, openlijk geweld en zware mishandeling. De feiten vonden plaats tussen 22 en 27 december 2022, waarbij de verdachte samen met medeverdachten geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Tijdens de zittingen op 4 en 28 maart 2024 werd de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de poging tot doodslag, waarvoor hij werd vrijgesproken. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met anderen [slachtoffer 1] opzettelijk heeft aangevallen met een mes en een fietsketting, wat leidde tot ernstige verwondingen bij het slachtoffer. De verdachte kreeg een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 180 dagen, een werkstraf van 100 uur en een leerstraf van 50 uur, met bijzondere voorwaarden zoals coaching en therapie. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de blijvende gevolgen voor de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-338171-22
Datum uitspraak: 28 maart 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzittingen van 4 maart 2024 (inhoudelijke behandeling) en 28 maart 2024 (sluiting onderzoek).
De officier van justitie in deze zaak is mr. L. Post en de advocaat van de verdachte is
mr. T.H. Kapinga te Zaandam. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 4 maart 2024 - ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 27 december 2022 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven te beroven die [slachtoffer 1]
- één of meerdere malen op en/of in de richting van het lichaam en/of het hoofd met een mes in heeft geslagen en/of (in) heeft gestoken en/of die [slachtoffer 1] met een mes, in diens lichaam heeft gestoken,
- één of meerdere malen tegen het lichaam en/of hoofd heeft getrapt,
- één of meerdere malen met een kettingslot tegen het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 27 december 2022 te 's-Gravenhage openlijk, te weten aan de [adres 2] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] door
- één of meerdere malen op en/of in de richting van het lichaam en/of het hoofd met een mes in te slaan en/of (in) te steken en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] met een mes in diens lichaam te steken,
- één of meerdere malen tegen het lichaam en/of hoofd te trappen,
- één of meerdere malen met een kettingslot/fietsketting tegen het hoofd te slaan,
- één of meerdere malen tegen het lichaam en/of hoofd te slaan/stompen,
terwijl dit door hem/haar gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten één of meerdere snij- en/of steekwonden in het lichaam en/of een bult op het hoofd en/of één of meerdere beurse plek(ken) op het hoofd, althans enig letsel, voor [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 22 december 2022 te 's-Gravenhage aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht door die [slachtoffer 2] een of meerdere malen in de arm te steken en/of snijden.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
In de periode van 22 december 2022 tot en met 27 december 2022 hebben er in Den Haag verschillende geweldsincidenten tussen jongeren plaatsgevonden. Het is begonnen op 22 december 2022 toen er een vechtpartij in de tram is ontstaan waarbij [slachtoffer 2] in zijn arm is gestoken. Als wraakactie is in de middag van 27 december 2022 [medeverdachte 1] naar het schoolplein van de [naam 6] gelokt. Daar is hij vervolgens door een groep jongens in elkaar geslagen. Hierop volgend heeft er in de avond van 27 december 2022 een confrontatie plaatsgevonden bij supermarkt [naam 7] waarbij [slachtoffer 1] is neergestoken.
In de strafzaak van de verdachte gaat het om het steekincident in de tram waarbij [slachtoffer 2] is gestoken en het steekincident in de supermarkt [naam 7] op 27 december 2022.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat dit kan worden bewezen verklaard.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit in verband met een beroep op noodweer.
3.4
Vrijspraak feit 1 - voorbedachten rade
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde voorbedachten rade niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
3.5
Gebruikte bewijsmiddelen feit 3
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal [naam 1] met het nummer PL1500- [nummer] , van Districtsrecherche Den Haag Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 1302).
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 4 maart 2024;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , opgemaakt op 23 december 2022 (p. 293-294);
3. Het geschrift, te weten geneeskundige verklaring, opgemaakt op 28 december 2022 (p. 297).
3.6
Gebruikte bewijsmiddelen feiten 1 en 2
De rechtbank heeft in de bijlage de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.7
Bewijsoverwegingen feit 1 – poging doodslag
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Er is onvoldoende om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking bij deze geweldstoepassing. De verdachte heeft nooit beoogd of kunnen denken dat hij iemand daadwerkelijk met een mes zou steken. De verdachte heeft enkel met een kettingslot geslagen, maar deze handeling levert geen poging doodslag op.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 27 december 2022 is aangever [slachtoffer 1] meerdere malen gestoken in supermarkt [naam 7] . [slachtoffer 1] is hierbij meerdere malen in zijn rug en been gestoken en tegen zijn hoofd en lichaam geslagen, onder andere met een fietsketting.
Poging tot doodslag?
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van een poging tot doodslag tezamen en in vereniging gepleegd ten aanzien van [slachtoffer 1] . Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte het volle opzet had op het overlijden van [slachtoffer 1] . Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de verdachte, samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , [slachtoffer 1] heeft aangevallen. Hieraan voorafgaand is op het schoolplein van de [naam 6] [medeverdachte 1] in elkaar geslagen. [medeverdachte 1] wilde wraak nemen voor deze vechtpartij en zocht contact met [naam 2] en de verdachte. [medeverdachte 1] wilde de jongens terugpakken voor wat ze hem hadden aangedaan. De verdachte heeft thuis een mes gepakt en is vervolgens naar de woning van [medeverdachte 1] gegaan. Samen zijn zij, met ieder een mes op zak, naar de supermarkt [naam 7] vertrokken. [medeverdachte 1] had namelijk vernomen dat een aantal van de jongens die betrokken waren bij de vechtpartij op het schoolplein bij de supermarkt aanwezig zou zijn. In de supermarkt was de [medeverdachte 2] al aanwezig met zijn broer en zijn neefje [naam 2] . [medeverdachte 2] had ook een groot mes bij zich. Uit de beelden van de supermarkt die beschreven staan in het dossier blijkt dat [medeverdachte 2] kort voor de steekpartij samen met [naam 2] zijn jas uittrok in de supermarkt (en deze daar ook achterliet). Hij is daarna naar buiten gegaan. Ongeveer een minuut later vindt het steekincident in de supermarkt plaats. [medeverdachte 1] is allereerst achter [slachtoffer 1] de supermarkt in gerend en steekt hem direct. Uit de camerabeelden blijkt dat slechts een paar seconden later [medeverdachte 2] en de verdachte volgden, beiden met een mes in de handen en de verdachte daarnaast ook met een fietsketting in zijn hand. Hoewel de worsteling begint tussen [slachtoffer 1] en [medeverdachte 1] , bemoeien een paar seconden later ook de verdachte en [medeverdachte 2] zich ermee. [slachtoffer 1] is in de hoek gedreven en hij is meerdere malen aangevallen met de messen en de fietsketting. [slachtoffer 1] heeft ten gevolge van de aanval meerdere snij- en steekwonden aan de rechterzijde van de borstkas, de rechterflank, de rechterzijde van de rug en op het linker bovenbeen en ten slotte een bult en beurse plekken op zijn hoofd. Op basis van de camerabeelden en de medische stukken overweegt de rechtbank overigens dat er niet zonder meer van kan worden uitgegaan dat [medeverdachte 1] de enige is die [slachtoffer 1] heeft gestoken. Immers, het vele letsel aan de rechterzijde van zijn lichaam correspondeert niet volledig met de (zichtbare) steekhandelingen van [medeverdachte 1] . [slachtoffer 1] verkeerde in shock door bloedverlies vanwege een levensbedreigende bloeding in zijn rechterlong. Om deze bloeding uit een doorgesneden slagader te stoppen was direct operatief ingrijpen noodzakelijk. Daarnaast was sprake van een klaplong waardoor de zuurstofvoorziening ernstig benadeeld werd met alle mogelijke gevolgen van dien voor organen in het gehele lichaam.
De rechtbank overweegt dat het geweld tegen [slachtoffer 1] een aanmerkelijke kans op zijn overlijden opleverde. Zoals hiervoor is vastgesteld, is er gedurende een heel korte tijd door meerdere personen bij voortduring fors geweld op [slachtoffer 1] uitgeoefend. Het geheel aan zwaaiende bewegingen met messen, het slaan met een fietsketting tegen het hoofd van [slachtoffer 1] en het feit dat [slachtoffer 1] meerdere steekwonden heeft opgelopen, maakt dat de kans op overlijden aanmerkelijk was. De geweldshandelingen samen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm daarbij zozeer gericht geweest op het veroorzaken van dodelijk letsel dat uit deze gedragingen zelf kan worden afgeleid dat door degenen die dit deden, de kans op het intreden van dit ontstane risico bewust is aanvaard. Dat [slachtoffer 1] niet is komen te overlijden, is te danken geweest aan het kordate ingrijpen van de supermarktmedewerker.
Medeplegen
Voor een veroordeling voor medeplegen moet de rechtbank vaststellen dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak in de kern sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering van de geweldshandelingen tegen [slachtoffer 1] . Vooraf is er gesproken over het terugpakken van de jongens die [medeverdachte 1] in elkaar hebben geslagen. Vervolgens hebben zij messen bij zich gestoken en hebben zich buiten supermarkt [naam 7] verzameld, om daarna zeer kort na elkaar de supermarkt binnen te gaan, waarbij zij onmiddellijk gewelddadig zijn geworden richting [slachtoffer 1] . De rechtbank acht bewezen dat alle verdachten fors geweld hebben gebruikt tegen [slachtoffer 1] , zoals hiervoor is vastgesteld. Zij hebben gezamenlijk en tegelijkertijd verschillende geweldshandelingen verricht en hebben door zo te handelen elkaar versterkt in hun geweld tegen [slachtoffer 1] .
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat het steekincident door de verdachte in een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten is uitgevoerd, naar aanleiding van een gezamenlijk plan.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag
De rechtbank acht niet bewezen dat de schoppende bewegingen van [medeverdachte 2] handelingen zijn geweest gericht op de dood van [slachtoffer 1] . Op basis van het dossier kan namelijk niet worden vastgesteld of er bijvoorbeeld raak is geschopt. Van dit onderdeel zal de rechtbank de verdachte vrijspreken.
3.8
Bewijsoverwegingen feit 2 – openlijk geweld
Voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging is onder andere vereist dat de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De verdachte heeft bekend dat hij een aandeel heeft gehad in het openlijke geweld gepleegd tegen de aangever [slachtoffer 1] . Hij heeft in de supermarkt meerdere malen met een fietsketting in de richting van het lichaam van [slachtoffer 1] geslagen en met een mes in de richting van het lichaam van [slachtoffer 1] gezwaaid. Door de officier van justitie is aangevoerd dat niet alle geweldshandelingen aan de verdachte zijn toe te rekenen. De rechtbank komt tot een ander oordeel. Bij openlijke geweldpleging in vereniging gaat het in de kern om het met anderen plegen van geweld. Hierbij maakt het in beginsel niet uit wie welk geweld heeft gebruikt, zodat het geweld gepleegd door de medeverdachten ook voor rekening van de verdachte komt. De rechtbank is daarom van oordeel dat alle handelingen zoals deze ten laste gelegd zijn onder feit 2 wettig en overtuigend bewezen zijn.
3.9
Bewijsoverweging feit 3 – zware mishandeling
Het onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
3.1
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 27 december 2022 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven die [slachtoffer 1]
- meerdere malen met een mes, in diens lichaam heeft gestoken,
- één of meerdere malen met een kettingslot tegen het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 27 december 2022 te 's-Gravenhage openlijk, te weten aan de [adres 2] , in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] door
- meerdere malen in de richting van het lichaam met een mes te steken en vervolgens die [slachtoffer 1] met een mes in diens lichaam te steken,
- meerdere malen met een kettingslot/fietsketting tegen het hoofd te slaan,
- meerdere malen tegen het lichaam en hoofd te slaan/stompen,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten snij- en/of steekwonden in het lichaam en een bult op het hoofd en beurse plekken op het hoofd voor [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.
3
hij op 22 december 2022 te 's-Gravenhage aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht door die [slachtoffer 2] in de arm te steken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken (de rechtbank begrijpt: ontslagen van alle rechtsvervolging) nu hij uit noodweer, dan wel noodweerexces, [slachtoffer 2] heeft gestoken. Er was sprake van een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding van de verdachte en de vriend van de verdachte, [naam 2] . Tegen deze onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding heeft de verdachte zich verdedigd door met een mes de jongens op afstand proberen te houden. Deze verdediging is ook gepast geweest, in overeenstemming met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Als er al sprake was van een buitenproportionele reactie dan is er sprake van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging waarbij de noodzaak bestond tot verdediging. De verdachte heeft daarover zelf ook verklaard. Er is dan minst genomen sprake van intensief of extensief noodweerexces.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, omdat de verdachte zich actief is gaan bemoeien met een vechtpartij en daarbij zelf in de aanval is gegaan. Indien een noodweerscenario wel aannemelijk wordt bevonden, vindt de officier van justitie dat niet voldaan is aan het proportionaliteitsvereiste. Het gaat te ver om een mes te trekken als er met vuisten wordt geslagen.
5.3
De beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer er allereerst sprake moet zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of iemand anders lijf, eerbaarheid of goed. In dit verband ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag, of uit de feitelijke toedracht, zoals door de verdachte aangevoerd en uit de wettige bewijsmiddelen moet worden afgeleid, blijkt dat een noodweersituatie aannemelijk is.
De rechtbank heeft voor de beantwoording van deze vraag allereerst gelet op de in het dossier aanwezige objectieve bewijsmiddelen. Op grond hiervan kan de rechtbank het volgende vaststellen.
- Op 22 december 2022 reed de verdachte samen met zijn vriend [naam 2] in de tram naar huis.
- In de tram zat ook [slachtoffer 2] met zijn vrienden.
- Op enig moment is er een vechtpartij ontstaan waarbij [naam 2] in zijn gezicht gewond is geraakt en [slachtoffer 2] in zijn arm.
- Uit de omschrijving van de beelden in het dossier blijkt dat de verdachte een mes in zijn handen had ten tijde van de vechtpartij.
- [slachtoffer 2] heeft een steekverwonding in zijn linker onderarm, waarbij een pees is doorgesneden. Ondanks drie operaties zijn de pees, zenuwen en spieren blijvend aangetast. Drie van de vingers zijn niet langer functioneel en hebben geen gevoel meer. Deze vingers staan gebogen en volledig herstel is er niet.
Vervolgens heeft de rechtbank gelet op hetgeen ter terechtzitting door de verdachte is verklaard. De verdachte heeft verklaard dat hij als eerste door [slachtoffer 2] werd aangevallen en dat hij daarom met het mes begon te zwaaien.
Noodweerscenario in relatie tot de verdachte?
Naar het oordeel van de rechtbank is er in relatie tot de verdachte zelf geen sprake geweest van een wederrechtelijke aanranding en dus geen noodweersituatie. Daarbij wijst de rechtbank erop dat een beroep op noodweer, op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad, niet kan worden aanvaard wanneer de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, op grond van diens bedoeling en evenmin op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging, kan worden aangemerkt als “verdediging”, maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht. In zo een geval kan ook een beroep op noodweerexces niet slagen (HR 8 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4788).
In dit geval kunnen de handelingen van de verdachte, gelet op diens bedoeling en de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedrag, niet worden aangemerkt als verdedigingshandelingen. Zijn handelingen moeten - naar de kern bezien - als aanvallend worden aangemerkt. Zo is de verdachte voorafgaand aan de vechtpartij in de tram gaan staan met zijn hand in zijn zak. Hij stond op dat moment hoger dan de andere jongens. Uit zijn jaszak haalde de verdachte het mes tevoorschijn. [naam 2] werd op dat moment weliswaar aangevallen, maar op dat moment werden geen geweldshandelingen gepleegd richting de verdachte zelf. Integendeel, uit de camerabeelden volgt veeleer dat [slachtoffer 2] zich juist richtte op de verdachte,
omdatdeze een mes uit zijn zak haalde. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer in relatie tot de verdachte.
Noodweerscenario in relatie tot [naam 2] ?
Niet is in geschil dat in relatie tot [naam 2] natuurlijk wel sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval. De vraag is dan vervolgens nog of die omstandigheid vanuit het perspectief van de verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer kan opleveren. Ook die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Daarbij is met name van belang dat de verdachte zich met zijn hiervoor beschreven handelingen niet heeft gericht op diegenen die [naam 2] aanvielen. Integendeel, de verdachte heeft [slachtoffer 2] gestoken, degene die weliswaar tot de groep behoorde die [naam 2] aanviel, maar die dat niet daadwerkelijk zelf deed. Daarmee staat evenzeer vast dat die actie in relatie tot [naam 2] niet een geschikt en proportioneel middel is geweest. De rechtbank verwerpt ook het beroep op noodweer in relatie tot [naam 2] .
Het voorgaande brengt met zich mee dat het beroep op noodweerexces ook niet kan slagen.
De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straffen

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 130 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd daarvan een gedeelte van 60 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden zoals deze door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) zijn geadviseerd.
De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 190 uren en een leerstraf So-Cool van 50 uren gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om geen jeugddetentie op te leggen langer dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Indien er naast alle voorwaarden, begeleiding en leerstraf nog een straf op zijn plaats is, verzoekt de verdediging dit te doen in de vorm van een werkstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft zich als vijftienjarige jongen schuldig gemaakt aan een steekincident waarbij hij [slachtoffer 2] in zijn arm heeft gestoken. Ten gevolge van dit incident heeft [slachtoffer 2] blijvend letsel. Het gevoel in drie vingers is weggevallen en hij kan deze vingers ook niet meer strekken, zo blijkt uit zijn slachtofferverklaring en de schriftelijke toelichting bij de vordering benadeelde partij.
Daarnaast heeft de verdachte zich met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een poging doodslag en openlijk geweld. Hij heeft samen met zijn medeverdachten het [slachtoffer 1] neergestoken waarbij het slachtoffer meerdere steekwonden heeft opgelopen. Ten gevolge van de steekwonden had [slachtoffer 1] een klaplong en een bloeding in zijn rechter borstkas. [slachtoffer 1] had kunnen overlijden ten gevolge van het steekincident.
De slachtoffers zullen door het letsel en de littekens blijvend herinnerd worden aan de afschuwelijke gebeurtenissen. De verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 31 januari 2024.
Nu de verdachte niet eerder is veroordeeld, heeft het strafblad geen invloed op de op te leggen straf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 23 februari 2024 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige [naam 3] ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat er zorgen zijn om de schoolgang en de dagbesteding van de verdachte. Er is sprake van veel (ongeoorloofd) verzuim en als de verdachte op school is komt hij regelmatig te laat. Interventies vanuit school hebben tot op heden niet het resultaat gehad dat hij op tijd komt en dagelijks aankomt op school. De verdachte heeft een omgekeerd dag- en nachtritme, waarbij hij overdag slaapt en ’s avonds en ’s nachts gamet. Het is belangrijk dat hij een gezond ritme krijgt. Ook zijn er zorgen om de vaardigheden en de sociaal emotionele ontwikkeling van de verdachte. Zo schat hij situaties onvoldoende in en kan hij gevolgen van zijn gedrag onvoldoende overzien. Ook het nemen van verantwoordelijkheid blijft moeilijk voor hem. Een behandeling bij De Waag kan hem hierbij helpen.
De Raad is van mening dat begeleiding vanuit de jeugdreclassering passend is. De Raad adviseert een deels voorwaardelijke jeugddetentie met daaraan bijzondere voorwaarden gekoppeld en een leerstraf So-Cool.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 17 maart 2023, opgemaakt door [naam 4] (GZ-psycholoog). Daaruit volgt – kort samengevat – dat er sprake is van een ‘andere gespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde feit (mits en voor zover bewezen) was hiervan eveneens sprake. Door de vastgestelde psychische stoornis staat het sociaal-emotioneel functioneren van de verdachte onder druk. Er worden echter geen aanwijzingen gezien dat deze stoornis de gedragskeuzes van de verdachte voorafgaand en ten tijde van het laste gelegde hebben beperkt. De psycholoog komt tot het advies om het ten laste gelegde (mits en voor zover bewezen) volledig aan de verdachte toe te rekenen.
Het risico op toekomstig gewelddadig gedrag wordt ingeschat als laag. Ondanks het feit dat er geen sprake is van doorwerking van de psychische stoornis in het ten laste gelegde kan er een positieve invloed uitgaan van begeleiding en toezicht. Om het sociaal-emotioneel functioneren te verbeteren is het wenselijk behandeling op te starten. Het is van belang dat het inzicht van de verdachte in de situatie en risico’s vergroot wordt en dat hij adequaat kan reflecteren op zijn handelen tijdens het ten laste gelegde. Hierbij wordt gedacht aan poliklinische behandeling in een instelling voor forensische GGZ, zoals De Waag. Als strafafdoening wordt – mits en voor zover het ten laste gelegde feit bewezen wordt verklaard – een (deels) voorwaardelijke afdoening het best passend geacht. Hierbij kan verplichte begeleiding door de jeugdreclassering als bijzondere voorwaarde worden opgelegd, waarbij tevens gedacht kan worden aan het moeten meewerken aan begeleiding door een coach vanuit E25 (of vergelijkbare instelling) en de hiervoor omschreven behandeling door een forensische GGZ-instelling.
De deskundige [naam 5] , werkzaam bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij zich zorgen maakt om de verdachte. Hij wil het graag beter doen, maar het lukt hem niet. Hij lijkt de ernst van de situatie niet te begrijpen. Hij wil ook niet over zijn verleden praten.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen.
De rechtbank neemt ook in aanmerking dat strafrechtelijke sancties ten aanzien van jeugdigen op grond van artikel 40 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) primair beogen dat de jeugdige een constructieve rol in de samenleving aanvaardt en in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten pleegt. Dit dient zowel het belang van de jeugdige als het belang van de samenleving.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de feiten zoals door de verdachte gepleegd zonder meer een jeugddetentie, al dan niet in voorwaardelijke vorm, rechtvaardigen. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen de ernst van de feiten, het letsel van de slachtoffers en het gegeven dat de verdachte in korte tijd tweemaal een mes bij zich droeg en dat mes ook heeft gebruikt.
In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte oprecht spijt heeft betuigd. Bovendien is de voorlopige hechtenis van de verdachte al meer dan een jaar geschorst en heeft hij zich sindsdien ook gehouden aan de schorsende voorwaarden. De rechtbank acht het van groot belang dat de straf ook bijdraagt aan voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Daarom wordt de jeugddetentie voor een deel voorwaardelijk opgelegd. De rechtbank is het met de Raad, de jeugdreclassering en de psycholoog eens dat het noodzakelijk is dat de verdachte zich met hulp van toezicht, begeleiding en behandeling zo gunstig mogelijk verder ontwikkelt waardoor de kans op herhaling wordt teruggedrongen.
Anders dan in het geval van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft de officier van justitie in de zaak van de verdachte niet verzocht om een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Gelet op het bovengenoemd uitgangspunt uit het IVRK, is de rechtbank het met de officier van justitie eens dat het voor langere tijd opsluiten van een inmiddels vijftienjarige kwetsbare jongen met de hiervoor genoemde problematiek niet wenselijk is. Een nieuwe detentie zal naar verwachting van de rechtbank, gelet op het feit dat een jeugdgevangenis nou eenmaal een negatieve omgeving is, het risico op nieuwe strafbare feiten eerder vergroten. Bovendien zou één en ander de voortgang van de zo noodzakelijke begeleiding van de verdachte doorkruisen, met aannemelijk dezelfde risico’s. De rechtbank heeft er verder naar gestreefd de op te leggen straf zo veel mogelijk in lijn te brengen met de straffen die worden opgelegd in de zaken van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Ten opzichte van de door de officier van justitie geëiste staf komt dit neer op een hogere staf voor zover het betreft de voorwaardelijke jeugddetentie en een enigszins lagere straf voor zover het betreft de werkstraf. Daarover het volgende. De verdachte was ten opzichte van zijn [medeverdachte 1] (destijds dertien) en [medeverdachte 2] (destijds zeventien) de middelste in leeftijd. Hij heeft echter ook een zware mishandeling begaan. Dit behoort naar het oordeel van de rechtbank zijn weerslag te krijgen in de hoogte van de (on)voorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank ziet mede hierom aanleiding de geëiste onvoorwaardelijke werkstraf enigszins te matigen, maar ook omdat - gezien zijn problematiek en de noodzaak tot begeleiding - het naar verwachting al een hele toer zal zijn voor de verdachte de op te leggen werkstraf met succes te voltooien.
Alles afwegend zal de rechtbank een jeugddetentie opleggen voor de duur van 180 dagen, met aftrek van de voorlopige hechtenis, waarvan 110 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Daarnaast zal de rechtbank, gezien de ernst van de feiten, een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 100 uren opleggen, bij niet voldoen te vervangen door 50 dagen jeugddetentie, en een leerstraf So-Cool van 50 uren, bij niet voldoen te vervangen door 25 dagen jeugddetentie.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten zware mishandeling, openlijk geweld en poging doodslag. Hierbij heeft de rechtbank gelet op de ernst van de feiten en de rapportages van de psycholoog en de Raad, waaruit naar voren komt dat de verdachte onvoldoende situaties inschat en hij de gevolgen van zijn eigen gedrag onvoldoende overziet. Begeleiding voor de verdachte is noodzakelijk. Het risico op gewelddadig gedrag neemt ook toe als bij de verdachte structuur wegvalt. De verdachte heeft momenteel veel ongeoorloofd schoolverzuim en een omgekeerd dag- en nachtritme. De rechtbank is daarom van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 2] , ter terechtzitting bijgestaan door mr. J.R. Mekkes, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van zijn schade een bedrag van € 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
[slachtoffer 1] , wettelijk vertegenwoordigd en ter zitting bijgestaan door mr. A.N. Nandoe, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van immateriële schade een bedrag van € 150.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Namens de ouders van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft mr. A.N. Nandoe een bedrag van € 35.000,- gevorderd. De vordering ziet voor zowel de moeder als de vader van de benadeelde partij op € 17.500,- aan affectieschade.
Ter zitting heeft mr. Nandoe de vordering verhoogd en nader toegelicht. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ziet op € 30.000,- aan shockschade en € 120.000,- aan immateriële schade. Voor de ouders van de benadeelde partij vordert mr. Nandoe voor zowel de moeder als de vader € 17.500,- aan affectieschade en € 30.000,- aan shockschade.
Totaal vordert mr. Nandoe namens [slachtoffer 1] en zijn ouders aan immateriële schade € 245.000,-.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van [slachtoffer 2] op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en het aantal dagen gijzeling op 0 te zetten.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van [slachtoffer 1] op het standpunt gesteld dat de schade rechtstreeks voortvloeit uit het strafbare feit en dat de benadeelde dus aanspraak kan maken op een vergoeding van zijn schade. Ten aanzien van de hoogte van de vordering refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte bepleit dat [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk moet worden verklaard op basis van de verzochte vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de vordering fors te matigen, waarbij ook rekening dient te worden gehouden met de rol van de benadeelde partij zelf.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het moment van indienen van de vordering van de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De verdediging heeft door de late indiening geen tijd gehad om de vordering voor te bereiden, met de verdachte te bespreken en heeft als gevolg daarvan geen onderbouwd standpunt kunnen formuleren.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 2]
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze worden toegewezen. Voor een matiging op grond van een deel eigen schuld, zoals door de verdediging verzocht, ziet de rechtbank geen aanleiding.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 22 december 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 10.000,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
[slachtoffer 1]
Het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) geeft aan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit het recht om zich als benadeelde partij te voegen in het strafproces, om de verdachte te laten veroordelen tot vergoeding van deze schade. De wet heeft deze procedure tussen de benadeelde partij en de verdachte geregeld als een eenvoudige procedure, die in het kader van het strafproces plaatsvindt en waarin ingevolge artikel 334 Sv slechts in beperkte mate plaats is voor bewijslevering. Indien de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, kan de rechtbank op verzoek van de verdachte of op vordering van de officier van justitie dan wel ambtshalve bepalen dat zij in het geheel of ten dele niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen (artikel 361 lid 3 Sv).
De aldus voorziene eenvoudige procedure biedt aan de benadeelde partij en de verdachte niet dezelfde processuele waarborgen als een gewone civielrechtelijke procedure. Dit bezwaar wordt echter in afdoende mate ondervangen door voornoemd artikel 361, derde lid, Sv, welke bepaling mede in het licht van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), aldus moet worden uitgelegd dat zij de strafrechter tot niet-ontvankelijkverklaring verplicht indien hij niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren.
De wet kent geen termijnen voor indiening van een vordering van de benadeelde partij. Artikel 51g lid 3 Sv schrijft voor dat de voeging uiterlijk geschiedt voordat de officier van justitie met zijn requisitoir aanvangt. De rechtbank overweegt dat de vordering door de benadeelde partij is ingediend op vrijdag 1 maart 2024 om 17:47 uur bij het slachtofferloket van het openbaar ministerie. Deze vordering is door de rechtbank zelf pas ontvangen op de (zondag)avond voor de zitting en door de raadsman van de verdachte pas op maandag 4 maart 2024, vlak voor de zitting. Op dat moment bestond de vordering uit € 150.000,- immateriële schade voor de benadeelde partij en € 35.000,- affectieschade voor de ouders, zonder enige toelichting. De omvang van de vordering is inclusief bijlagen 158 pagina’s. Ter zitting heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij de vordering nader toegelicht en uitgebreid met € 60.000,- aan shockschade voor de ouders.
Nu de raadsman van de verdachte geen tijd heeft gehad om de vordering van de benadeelde partij voor te bereiden, deze niet met de verdachte heeft kunnen bespreken en als gevolg daarvan geen onderbouwd standpunt heeft kunnen formuleren ten aanzien van de vordering benadeelde partij, terwijl de vordering ruim € 245.000,- bedraagt, constateert de rechtbank dat geen sprake is van “equality of arms” en dat deze gang van zaken in strijd is met artikel 6, eerste lid EVRM. De behandeling van de vordering benadeelde partij levert daarom volgens de rechtbank een onevenredige belasting van het strafproces op, omdat dit zou betekenen dat de strafzaak zou moeten worden aangehouden om de raadsman van de verdachte voldoende voorbereidingstijd te gunnen. Vooral nu de verdachte nog zeer jong is en het in zijn belang is om deze strafzaak af te doen, acht de rechtbank dit zeer onwenselijk. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De rechtbank realiseert zich dat dit voor de benadeelde partij een zeer teleurstellende en onbevredigende beslissing is. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 287 en 302 Sr.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlagen maakt deel uit van dit vonnis.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.10 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
eendaadse samenloop van
feit 1 impliciet subsidiair:
medeplegen van poging tot doodslag;
en
feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft
ten aanzien van feit 3:
zware mishandeling
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straffen
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
110 (honderdtien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. gedurende de proeftijd een door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding heeft en hij ook volgens de afspraken naar de dagbesteding gaat;
2. gedurende de proeftijd onderwijs volgens het schoolrooster volgt;
3. gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding van een jongerencoach vanuit E25, en zich houdt aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt;
4. zich gedurende de proeftijd mee werkt aan behandeling van De Waag of soortgelijke instelling voor zijn sociaal emotionele ontwikkeling en vaardigheden;
5. zich gedurende de proeftijd mee werkt aan MDFT of een andere vorm van systeemtherapie van De Waag of soortgelijke instelling ;
6. een weekplanning maakt met zijn coach en/of jeugdreclasseerder en die ook nakomt;
7. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met
medeverdachten:
- [medeverdachte 1] (geboren op [geboortedag 1] 2009)
- [medeverdachte 2] (geboren op [geboortedag 2] 2005)
aangevers:
- [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag 3] 2007)
- [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedag 4] 2006),
zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
beveelt dat de bovengenoemde voorwaarden en het – op grond van artikel 77aa Sr – uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
werkstrafveroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
100 (honderd) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen;
leerstraf
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
leerstraf, zijnde het volgen van een leerproject, te weten So-Cool, voor de duur van
50 (vijftig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
25 (vijfentwintig) dagen;
de vordering van [slachtoffer 1]
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
de vordering van [slachtoffer 2]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van
€ 10.000,-(zegge:
tienduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 2] te betalen
€ 10.000,-(zegge:
tienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.J. Stalenberg, kinderrechter, voorzitter,
mr. S. van der Harg, kinderrechter,
en mr. C.M. Koole, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 maart 2024.