6.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft zich als vijftienjarige jongen schuldig gemaakt aan een steekincident waarbij hij [slachtoffer 2] in zijn arm heeft gestoken. Ten gevolge van dit incident heeft [slachtoffer 2] blijvend letsel. Het gevoel in drie vingers is weggevallen en hij kan deze vingers ook niet meer strekken, zo blijkt uit zijn slachtofferverklaring en de schriftelijke toelichting bij de vordering benadeelde partij.
Daarnaast heeft de verdachte zich met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een poging doodslag en openlijk geweld. Hij heeft samen met zijn medeverdachten het [slachtoffer 1] neergestoken waarbij het slachtoffer meerdere steekwonden heeft opgelopen. Ten gevolge van de steekwonden had [slachtoffer 1] een klaplong en een bloeding in zijn rechter borstkas. [slachtoffer 1] had kunnen overlijden ten gevolge van het steekincident.
De slachtoffers zullen door het letsel en de littekens blijvend herinnerd worden aan de afschuwelijke gebeurtenissen. De verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 31 januari 2024.
Nu de verdachte niet eerder is veroordeeld, heeft het strafblad geen invloed op de op te leggen straf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 23 februari 2024 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige [naam 3] ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat er zorgen zijn om de schoolgang en de dagbesteding van de verdachte. Er is sprake van veel (ongeoorloofd) verzuim en als de verdachte op school is komt hij regelmatig te laat. Interventies vanuit school hebben tot op heden niet het resultaat gehad dat hij op tijd komt en dagelijks aankomt op school. De verdachte heeft een omgekeerd dag- en nachtritme, waarbij hij overdag slaapt en ’s avonds en ’s nachts gamet. Het is belangrijk dat hij een gezond ritme krijgt. Ook zijn er zorgen om de vaardigheden en de sociaal emotionele ontwikkeling van de verdachte. Zo schat hij situaties onvoldoende in en kan hij gevolgen van zijn gedrag onvoldoende overzien. Ook het nemen van verantwoordelijkheid blijft moeilijk voor hem. Een behandeling bij De Waag kan hem hierbij helpen.
De Raad is van mening dat begeleiding vanuit de jeugdreclassering passend is. De Raad adviseert een deels voorwaardelijke jeugddetentie met daaraan bijzondere voorwaarden gekoppeld en een leerstraf So-Cool.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 17 maart 2023, opgemaakt door [naam 4] (GZ-psycholoog). Daaruit volgt – kort samengevat – dat er sprake is van een ‘andere gespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde feit (mits en voor zover bewezen) was hiervan eveneens sprake. Door de vastgestelde psychische stoornis staat het sociaal-emotioneel functioneren van de verdachte onder druk. Er worden echter geen aanwijzingen gezien dat deze stoornis de gedragskeuzes van de verdachte voorafgaand en ten tijde van het laste gelegde hebben beperkt. De psycholoog komt tot het advies om het ten laste gelegde (mits en voor zover bewezen) volledig aan de verdachte toe te rekenen.
Het risico op toekomstig gewelddadig gedrag wordt ingeschat als laag. Ondanks het feit dat er geen sprake is van doorwerking van de psychische stoornis in het ten laste gelegde kan er een positieve invloed uitgaan van begeleiding en toezicht. Om het sociaal-emotioneel functioneren te verbeteren is het wenselijk behandeling op te starten. Het is van belang dat het inzicht van de verdachte in de situatie en risico’s vergroot wordt en dat hij adequaat kan reflecteren op zijn handelen tijdens het ten laste gelegde. Hierbij wordt gedacht aan poliklinische behandeling in een instelling voor forensische GGZ, zoals De Waag. Als strafafdoening wordt – mits en voor zover het ten laste gelegde feit bewezen wordt verklaard – een (deels) voorwaardelijke afdoening het best passend geacht. Hierbij kan verplichte begeleiding door de jeugdreclassering als bijzondere voorwaarde worden opgelegd, waarbij tevens gedacht kan worden aan het moeten meewerken aan begeleiding door een coach vanuit E25 (of vergelijkbare instelling) en de hiervoor omschreven behandeling door een forensische GGZ-instelling.
De deskundige [naam 5] , werkzaam bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij zich zorgen maakt om de verdachte. Hij wil het graag beter doen, maar het lukt hem niet. Hij lijkt de ernst van de situatie niet te begrijpen. Hij wil ook niet over zijn verleden praten.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen.
De rechtbank neemt ook in aanmerking dat strafrechtelijke sancties ten aanzien van jeugdigen op grond van artikel 40 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) primair beogen dat de jeugdige een constructieve rol in de samenleving aanvaardt en in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten pleegt. Dit dient zowel het belang van de jeugdige als het belang van de samenleving.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de feiten zoals door de verdachte gepleegd zonder meer een jeugddetentie, al dan niet in voorwaardelijke vorm, rechtvaardigen. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen de ernst van de feiten, het letsel van de slachtoffers en het gegeven dat de verdachte in korte tijd tweemaal een mes bij zich droeg en dat mes ook heeft gebruikt.
In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte oprecht spijt heeft betuigd. Bovendien is de voorlopige hechtenis van de verdachte al meer dan een jaar geschorst en heeft hij zich sindsdien ook gehouden aan de schorsende voorwaarden. De rechtbank acht het van groot belang dat de straf ook bijdraagt aan voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Daarom wordt de jeugddetentie voor een deel voorwaardelijk opgelegd. De rechtbank is het met de Raad, de jeugdreclassering en de psycholoog eens dat het noodzakelijk is dat de verdachte zich met hulp van toezicht, begeleiding en behandeling zo gunstig mogelijk verder ontwikkelt waardoor de kans op herhaling wordt teruggedrongen.
Anders dan in het geval van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft de officier van justitie in de zaak van de verdachte niet verzocht om een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Gelet op het bovengenoemd uitgangspunt uit het IVRK, is de rechtbank het met de officier van justitie eens dat het voor langere tijd opsluiten van een inmiddels vijftienjarige kwetsbare jongen met de hiervoor genoemde problematiek niet wenselijk is. Een nieuwe detentie zal naar verwachting van de rechtbank, gelet op het feit dat een jeugdgevangenis nou eenmaal een negatieve omgeving is, het risico op nieuwe strafbare feiten eerder vergroten. Bovendien zou één en ander de voortgang van de zo noodzakelijke begeleiding van de verdachte doorkruisen, met aannemelijk dezelfde risico’s. De rechtbank heeft er verder naar gestreefd de op te leggen straf zo veel mogelijk in lijn te brengen met de straffen die worden opgelegd in de zaken van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Ten opzichte van de door de officier van justitie geëiste staf komt dit neer op een hogere staf voor zover het betreft de voorwaardelijke jeugddetentie en een enigszins lagere straf voor zover het betreft de werkstraf. Daarover het volgende. De verdachte was ten opzichte van zijn [medeverdachte 1] (destijds dertien) en [medeverdachte 2] (destijds zeventien) de middelste in leeftijd. Hij heeft echter ook een zware mishandeling begaan. Dit behoort naar het oordeel van de rechtbank zijn weerslag te krijgen in de hoogte van de (on)voorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank ziet mede hierom aanleiding de geëiste onvoorwaardelijke werkstraf enigszins te matigen, maar ook omdat - gezien zijn problematiek en de noodzaak tot begeleiding - het naar verwachting al een hele toer zal zijn voor de verdachte de op te leggen werkstraf met succes te voltooien.
Alles afwegend zal de rechtbank een jeugddetentie opleggen voor de duur van 180 dagen, met aftrek van de voorlopige hechtenis, waarvan 110 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Daarnaast zal de rechtbank, gezien de ernst van de feiten, een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 100 uren opleggen, bij niet voldoen te vervangen door 50 dagen jeugddetentie, en een leerstraf So-Cool van 50 uren, bij niet voldoen te vervangen door 25 dagen jeugddetentie.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten zware mishandeling, openlijk geweld en poging doodslag. Hierbij heeft de rechtbank gelet op de ernst van de feiten en de rapportages van de psycholoog en de Raad, waaruit naar voren komt dat de verdachte onvoldoende situaties inschat en hij de gevolgen van zijn eigen gedrag onvoldoende overziet. Begeleiding voor de verdachte is noodzakelijk. Het risico op gewelddadig gedrag neemt ook toe als bij de verdachte structuur wegvalt. De verdachte heeft momenteel veel ongeoorloofd schoolverzuim en een omgekeerd dag- en nachtritme. De rechtbank is daarom van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.