ECLI:NL:RBDHA:2024:4258

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
NL23.36891
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag van een biseksuele Algerijnse eiser met betrekking tot culturele achtergrond en referentiekader

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 21 maart 2024, wordt de asielaanvraag van een Algerijnse eiser behandeld. De eiser, geboren in 1989, heeft op 29 april 2023 asiel aangevraagd in Nederland, waarbij hij stelt biseksueel te zijn. De aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als ongegrond, omdat de gestelde biseksuele geaardheid door de verweerder ongeloofwaardig werd geacht. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat zijn culturele achtergrond, als lid van de conservatieve Berber-gemeenschap, niet in de beoordeling is meegenomen.

De rechtbank heeft de zaak op 29 februari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als verweerder aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van de eiser, waaronder zijn culturele achtergrond en de angst om openlijk over zijn geaardheid te praten. De rechtbank stelt vast dat de verweerder in zijn besluit niet duidelijk heeft gemaakt hoe hij deze factoren heeft meegewogen in de beoordeling van de geloofwaardigheid van de eiser.

De rechtbank biedt de verweerder de gelegenheid om het gebrek in de motivering te herstellen, met een termijn van zes weken na publicatie van de uitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan niet in hoger beroep worden aangevochten totdat er een einduitspraak is gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36891

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.M.J. van Zantvoort),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.R.R. Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1989 en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 29 april 2023 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij biseksueel is. Hij is in 2019 betrapt terwijl hij geslachtsgemeenschap met zijn neef had, waarna hij werd vastgebonden door familie. Eisers moeder heeft hem kunnen bevrijden. Hij is vervolgens gevlucht naar Frankrijk. Eiser ondervond in Frankrijk problemen, doordat zijn ooms contact hadden met Algerijnen in Frankrijk. Hij is om die reden gevlucht naar Duitsland. Omdat ook in Duitsland veel Algerijnen verbleven, is eiser uiteindelijk naar Nederland gevlucht.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond. De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser zijn door verweerder geloofwaardig geacht. Verweerder heeft de gestelde biseksuele geaardheid van eiser ongeloofwaardig geacht. Ook merkt verweerder de gestelde problemen die zijn ontstaan naar aanleiding van eisers biseksuele geaardheid en de geslachtsgemeenschap met de neef als ongeloofwaardig aan.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn culturele achtergrond. Hij is berber, wat een zeer conservatieve etnische groep is. Hij heeft nooit gepraat over zijn gevoelens, kan deze niet uiten en het uiten van deze gevoelens past ook niet in zijn cultuur. Dat door de gehoormedewerker voorafgaand aan het gehoor aan eiser is verteld dat het vertrouwelijk wordt behandeld en eiser alles kan vertellen, maakt niet dat de angst die eiser altijd heeft gevoeld over zijn geaardheid in een gesprek is verdwenen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Uit artikel 31, eerste lid, van de Vw volgt dat het op de weg van eiser ligt om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Uit het vierde lid, aanhef en onder c, van dit artikel, volgt verder dat verweerder in zijn beoordeling rekening moet houden met de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van eiser, waartoe factoren behoren als eisers achtergrond, geslacht en leeftijd.
6. Verweerder beoordeelt de geloofwaardigheid van de gestelde biseksuele gerichtheid aan de hand van Werkinstructie 2019/17 (WI 2019/17). Hierin staan verschillende thema’s [1] die verweerder betrekt bij het horen en de daaropvolgende beoordeling van de geloofwaardigheid van een vreemdeling die stelt lhbti te zijn. Tijdens het gehoor en bij het bepalen welk gewicht toekomt aan de antwoorden op de vragen die zijn gesteld over iemands seksuele gerichtheid, wordt rekening gehouden met het referentiekader van de vreemdeling (opleidingsniveau, leeftijdsfase, cultuur, afkomst, etc.). Volgens WI 2019/17 ligt het zwaartepunt op de antwoorden van de vreemdeling op vragen over de eigen ervaringen van de vreemdeling met betrekking tot de seksuele gerichtheid, wat dit voor de vreemdeling en de omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst van de vreemdeling en hoe diens ervaringen in het algemene beeld passen. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar lhbti-zijn als maatschappelijk onacceptabel geldt of strafbaar is gesteld. De rechtbank acht deze gedragslijn niet onredelijk.
7. Verweerder heeft geen, althans onvoldoende kenbaar, rekening gehouden met het referentiekader van eiser. In het bestreden besluit heeft verweerder bij het weergeven van eisers referentiekader alleen melding gemaakt van eisers opleidingsniveau, werkervaring, dat niet is gebleken dat hij last heeft van psychische klachten en dat hij bij MediFirst is geweest. Verweerder overweegt daarna dat niet is gebleken dat eiser door zijn referentiekader verminderd heeft kunnen verklaren. De rechtbank stelt vast dat in het weergegeven referentiekader de cultuur en achtergrond van eiser niet zijn genoemd. In zijn verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat in het bestreden besluit rekening is gehouden met eisers culturele achtergrond en de angst die hij stelt te hebben om openlijk over zijn geaardheid te praten. De rechtbank volgt dit standpunt niet, nu uit het bestreden besluit – waaronder bij de geloofwaardigheidsbeoordeling – niet volgt op welke wijze verweerder rekening heeft gehouden met eisers referentiekader, waaronder zijn culturele achtergrond. [2] Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij rekening heeft gehouden met eisers culturele achtergrond door het eerste element: de identiteit, nationaliteit en afkomst van eiser geloofwaardig te vinden. De rechtbank volgt ook dit standpunt niet, aangezien hiermee eveneens niet is aangetoond op welke wijze verweerder kenbaar rekening heeft gehouden met eisers referentiekader bij de beoordeling van eisers gestelde biseksuele geaardheid. Het besluit is daarom niet deugdelijk gemotiveerd.
8. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen met toepassing van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarvoor moet verweerder het referentiekader van eiser alsnog kenbaar bij zijn besluitvorming betrekken. Dat kan met een aanvullende motivering of met een nieuw besluit, na of gelijktijdig onder intrekking van het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na plaatsing van deze tussenuitspraak in het digitale dossier.
9. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep, ook in de situatie dat verweerder de herstelmogelijkheid ongebruikt laat.
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat zij over de overige beroepsgronden en over de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • heropent het onderzoek;
  • draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na plaatsing van deze uitspraak in het digitale dossier het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze uitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak

Voetnoten

1.Deze thema’s zijn: 1) privéleven (waaronder familie, vrienden, (voorgaande) relaties) en omgeving, 2) huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst en contact met of kennis van lhbti groepen, 3) contact met lhbti’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie, 4) discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst.
2.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1622.