ECLI:NL:RBDHA:2024:4220

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
24/1273
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningsluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet na vondst van hennep en vuurwapens

Op 21 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van verzoekers tegen de burgemeester van Den Haag. De zaak betreft een voorlopige voorziening tegen de sluiting van hun woning voor de duur van één maand, op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De sluiting volgde op een doorzoeking van de woning, waarbij 132,88 kg henneptoppen (zonder THC) en twee vuurwapens zijn aangetroffen. Verzoekers, die medisch kwetsbaar zijn, voerden aan dat zij niet wisten van de aanwezigheid van de drugs en vuurwapens en dat er geen handel vanuit de woning heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de sluiting noodzakelijk en evenredig was, gezien de ernst van de overtredingen en de betrokkenheid van de woning bij drugshandel. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de sluiting van de woning gerechtvaardigd was ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting niet onevenredig was, ondanks de gevolgen voor verzoekers, en dat er geen aanleiding was om van de sluiting af te zien.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/1273

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 maart 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster,

tezamen: verzoekers
(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: J.J. Markerink en G. Zwagemakers)
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Amvest RCF Custodian B.V. uit Amsterdam.

Inleiding

1. Bij besluit van 9 februari 2024 heeft verweerder de woning aan [adres] te [plaats] (de woning) voor de duur van één maand gesloten.
1.1.
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt en een voorlopige voorziening gevraagd.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. In het kader van een lopend opsporingsonderzoek is in de woning van verzoekers een doorzoeking verricht door de politie. Verweerder is met een bestuurlijke rapportage op de hoogte gesteld van de bevindingen. In de woning van verzoekers zijn onder meer 132,88 kilo hennep en twee vuurwapens aangetroffen. Verzoekers en hun meerderjarige dochter staan op het adres ingeschreven. Dit geldt niet voor de zoon, al kon hij door het onderzoeksteam wel worden thuisgebracht in de woning. De zoon van verzoekers is als verdachte aangemerkt en in voorlopige hechtenis gesteld.
3. Naar aanleiding van de bestuurlijke rapportage heeft verweerder besloten om op grond van artikel 13b van de Opiumwet de woning vanaf 16 februari 2024 om 10:00 te sluiten voor de duur van één maand. Verweerder heeft zich bereid verklaard om de sluiting op te schorten tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Wat vinden verzoekers?
4. Verzoekers voeren aan dat zij niet wisten dat er verdovende middelen en vuurwapens in de woning aanwezig waren en dat zij hier niets mee te maken hebben. Er heeft geen handel vanuit de woning plaatsgevonden. Zij zijn niet (langer) aangemerkt als verdachte. Hun zoon is wel als verdachte aangemerkt, maar niet voor de daadwerkelijke handel in drugs. Hij wordt uitsluitend verdacht van voorbereidingshandelingen. De hennep is aangetroffen in de schuur en de vuurwapens lagen niet open en bloot in de woning. De henneptoppen bevatten bovendien geen THC, mogelijk gaat het om siertoppen. Het betreft daarom geen overtreding van de Opiumwet. Ook al zou het bezit van de henneptoppen in strijd zijn met de Opiumwet, en zou sprake zijn van een handelshoeveelheid, dan nog is geen sprake van bekendheid van de woning als drugspand, bekendheid in het drugscircuit, verstoring van de openbare orde dan wel aantasting van het woon- en leefklimaat. Er is geen loop waargenomen en van overlast was geen sprake. De sluiting dient volgens verzoekers daarom geen doel. Verweerder had moeten volstaan met een minder vergaande maatregel of had anders beter moeten motiveren waarom hij overgaat tot sluiting. Daarnaast vinden zij het tijdsverloop tussen de doorzoeking en de voorgenomen sluiting te fors en de gevolgen van de sluiting onevenredig groot. Verzoekers zijn medisch kwetsbaar en de verhuurder van het pand is van plan om de huurovereenkomst te beëindigen waardoor zij de woning permanent kwijtraken.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is sprake van spoedeisend belang?
6. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als een spoedeisend belang dat vereist, ook wel ‘onverwijlde spoed’ genoemd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daar voor verzoekers evident sprake van is nu zij door de sluiting de woning niet kunnen gebruiken.

Bevoegdheid tot sluiting

7. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat bij de doorzoeking in de woning op verschillende plekken drugs, drugsgerelateerde goederen en vuurwapens zijn aangetroffen.
Het gaat om het volgende:
  • 20 plastic zakken met in totaal 132,88 kilogram henneptoppen;
  • 2 vuurwapens met munitie (5 kogels en 6 patronen);
  • 1 fles PMK glycidezuur met een brutogewicht van 1.144,35 gram;
  • contant geld met een totale waarde van € 17.245,-;
  • verschillende hesjes van motorclub Caloh Wagoh.
Verder werden onder meer verschillende damestassen van duurdere merken aangetroffen en een aantal horloges van het merk Rolex, en een van het merk Audemars Piquet. Van de horloges is vastgesteld dat het om merkvervalsingen gaat.
8. Verzoekers hebben aangevoerd dat de henneptoppen geen THC bevatten. Tegenover de politie heeft de zoon eerder verklaard dat het CBD-wiet betreft. Uit het NFIrapport blijkt dat de onderzoekmonsters inderdaad geen THC bevatten. De Opiumwet kent echter geen onderscheid tussen producten met of zonder THC, zodat vaststaat dat het hier gaat om verboden middelen. [1] De ruim 132 kilo drugs die in de woning is gevonden, moet worden aangemerkt als een handelshoeveelheid. Verweerder heeft op grond van artikel 13b van de Opiumwet de bevoegdheid om de woning te sluiten.
Noodzakelijkheid van de sluiting
9. De vraag is vervolgens of verweerder in dit geval ook van die bevoegdheid gebruik heeft mogen maken. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Daarbij is het uitgangspunt dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Als sprake is van een ernstig geval kan van dat uitgangspunt worden afgeweken. [2]
10. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat sprake is van een ernstig geval vanwege de verschillende indicatoren die zich voordoen. [3] In dit geval vormt de hoeveelheid gevonden hennep op zichzelf al een belang bij het sluiten van de woning. Dat bij de politie geen loop of aan drugshandel gerelateerde overlast bekend is, doet geen afbreuk aan de noodzaak van de last. Verweerder ziet de woning als een opslaglocatie voor de drugs, bestemd voor handel elders. Gelet op de hoeveelheid hennep en de gevonden vuurwapens kan worden verondersteld dat de woning een rol vervulde binnen de keten van drugshandel. De woning is doorzocht naar aanleiding van een breder strafrechtelijk onderzoek naar de handel in verdovende middelen en synthetische drugslaboratoria. Hierbij zijn verschillende panden doorzocht in verschillende gemeenten. Dit maakt het eveneens aannemelijk dat de woning binnen het circuit bekend is. Daarbij is bij de politie bekend dat verzoeker en zijn zoon deel uitmaakten van de verboden 1% motorclub Caloh Wagoh. De voorlopige hechtenis van de zoon van verzoekers laat verder onverlet dat verweerder er belang bij heeft om de woning te sluiten en de bekendheid van het pand in het drugscircuit weg te nemen. De sluiting is een maatregel die niet is gericht op een bewoner van de woning maar op de woning zelf.
11. Het tijdsverloop tussen de woningdoorzoeking en de datum van sluiting vormt geen aanleiding voor het oordeel dat de noodzaak voor sluiting ontbrak. [4] De doorzoeking vond plaats op 26 september 2023. De bestuurlijke rapportage is van 31 oktober 2023. Op 7 december 2023 zijn verzoekers op de hoogte gebracht van het voornemen om de woning voor de duur van drie maanden te sluiten. Verzoekers zijn in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen en hebben hier op 13 december 2023 gebruik van gemaakt. Het besluit tot sluiting is van 9 februari 2024. Tussen de vondst en het besluit tot sluiting zit vierenhalve maand. De voorzieningenrechter acht dit tijdsverloop niet onredelijk lang. Verweerder heeft het tijdsverloop wel meegewogen, waardoor de duur van de voorgenomen sluiting uiteindelijk is teruggebracht van drie maanden naar één maand. De resterende sluitingsduur is weliswaar kort maar ook hiermee wordt de relatie van de woning met het criminele milieu weggenomen en wordt een signaal afgegeven dat geconstateerde feiten onacceptabel zijn.
12. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder de sluiting van de woning noodzakelijk heeft kunnen achten ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
Evenredigheid van de sluiting
13. Als het sluiten van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Door de Afdeling is overwogen dat bij de beoordeling van de evenredigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met de woning en bijvoorbeeld de mogelijkheid om weer in de woning terug te kunnen keren. De nadelige gevolgen moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenredig.
14. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekers verantwoordelijk zijn voor wat er in de woning gebeurt. Verweerder heeft hen tegengeworpen dat de substanties en goederen op diverse prominente plaatsen in de woning zijn aangetroffen, zoals in de schuur, de woonkamer en een slaapkamer. Verzoekers kan in zoverre het verwijt worden gemaakt dat zij hadden kunnen dan wel hadden moeten weten wat zich in de woning afspeelde. Verweerder heeft dit terecht in hun nadeel meegewogen.
15. Verzoekers hebben aangevoerd dat de woningsluiting voor hen enorme gevolgen heeft, zo ook voor hun thuiswonende meerderjarige dochter en de tien jaar oude hond. Niet in geschil is dat verzoekers beiden kampen met gezondheidsproblemen. Zij hebben diverse stukken overgelegd om dit te onderbouwen. Desalniettemin heeft verweerder terecht kunnen meewegen dat geen sprake is van een aangepaste woning en dat ook niet is gebleken dat zij door hun lichamelijke beperkingen zijn gebonden aan specifiek deze woning. Verzoekers hebben erop gewezen dat een woningsluiting stress met zich meebrengt en dat dit te allen tijde dient te worden voorkomen. Dit vanwege de openhartoperatie die verzoeker heeft ondergaan. Uit de overgelegde stukken volgt echter niet dat verzoeker daarom dusdanig kwetsbaar is dat verweerder hierin aanleiding had moeten zien om van de sluiting af te zien. De gevolgen van de sluiting van de woning zijn op deze punten dan ook niet onevenwichtig.
16. Verder hebben verzoekers aangevoerd dat zij geen alternatieve huisvesting hebben voor de duur van de sluiting. Inherent aan een woningsluiting is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. De enkele niet onderbouwde stelling dat zij gedurende de sluiting niet bij familie of vrienden kunnen verblijven, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft verzoekers er op gewezen dat zij voor de duur van de sluiting betaalde alternatieve huisvesting kunnen regelen, zoals verblijf in een recreatiepark of een hotel. Deze mogelijkheid is door verzoekers niet weersproken.
17. Uit de zienswijze van de verhuurder van de woning en uit wat is besproken op zitting blijkt dat de verhuurder de intentie heeft om de huurovereenkomst te beëindigen. De verhuurder heeft verzoekers verzocht de huurrelatie vrijwillig te beëindigen per 1 januari 2024, zij hebben daarmee niet ingestemd. De gevolgen van een woningsluiting kunnen bijzonder zwaar zijn als de bewoners niet kunnen terugkeren in de woning. Ontbinding van de huurovereenkomst hoeft echter niet zonder meer in de weg te staan aan sluiting. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekers de ontbinding van de overeenkomst nadien kunnen aanvechten bij de civiele rechter. Uit wat verzoekers hebben aangevoerd blijkt verder niet dat zij niet zelfredzaam zijn en dat zij geen vervangende woning in de vrije sector kunnen verkrijgen of deze niet kunnen betalen. [5]
18. De voorzieningenrechter acht de sluiting van de woning gelet op het voorgaande niet onevenredig en er was voor verweerder dan ook geen aanleiding om daarvan af te zien.

Conclusie en gevolgen

19. Het voorgaande betekent dat de woningsluiting naar verwachting in bezwaar zal kunnen standhouden. Er is daarom geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. van den Nieuwendijk, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3293.
2.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1142.
3.Artikel 6, eerste lid, aanhef en onder sub a, b, d, e, f, j en m, van de Beleidsregel toepassing artikel 13b Opiumwet Den Haag 2023.
4.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1139.
5.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3762.